De Nieuwe Taalgids. Jaargang 45
(1952)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 237]
| |
Critisch Bulletin.April. De bloemlezing Atonaal van een groep jongeren komt ter sprake in twee artikels, namelijk Atonaal atavisme van Anthonie Donker, en Een blindevinkenoog van Remy Kousbroek. - Jeanne van Schaik-Willing bespreekt de roman Marianne Biron van Joh. van der Woude (De kobold inspiratie). - Anna Blaman beoordeelt de roman Anna Casparii van Theun de Vries (De fuga van de tijd). - Erik van Ruysbeek schrijft een artikel over Experimentele romankunst, naar aanleiding van Jan Walraven's roman Roerloos aan Zee. - Een ideale bloemlezing der Afrikaanse poëzie noemt Miep Nienaber-Luitingh het Groot Verseboek van D.J. Opperman. | |
Het Boek van Nu.Maart. P.H. Dubois noemt de roman Anna Casparii van Theun de Vries, Een eerlijke mislukking, omdat de auteur er niet in slaagt de stof te comprimeren en de personen individueel te karakteriseren. - G. Stuiveling beoordeelt A.C.M. Meeuwesse's proefschrift Jan Luyken als dichter van de Duytse Lier. Z.i. heeft hij niet aangetoond dat in deze eerste dichtbundel reeds duidelijke voortekenen op te merken zijn van Luykens Bekering. In Gabriël Smit's dichtbundel Ternauwernood ziet Stuiveling een Crisis van zelfcritiek. Met het bundeltje Oude en nieuwe gedichten, bijeengebracht door Jaap Romijn als produkten van De speelse Muze steekt Stuiveling op speelse wijze de draak. - Top Naeff beoordeelt de jongste roman Klaaglied om Agnes van Marnix Gijsen. - P.H. Ritter Jr. prijst de Essays van Pierre H. Dubois, Een houding in de tijd, als ‘ongemene lectuur’. April. P.H. Dubois eert de zeventigjarige Willem Elsschot door vol waardering zijn persoon en zijn omvangrijk werk te karakteriseren (Tussen droom en daad). - P.H. Ritter Jr. vond in Eduard Hoornik's bundel Het menselijk bestaan aanleiding om Het wezen der verbeelding na te gaan. - Top Naeff beoordeelt een bundel verhalen van K.H.R. de Josselin de Jong, Waar en niet waar. - P.H. Dubois oppert bezwaren tegen de bekroonde novelle Insecten in Plastic. - G. Stuiveling prijst de redevoering van Teirlinck over Streuvels, in 1951 uitgesproken en sedert in druk verschenen. Mei. In de Kroniek van het proza beoordeelt Top Naeff o.a. de roman De mens kiest niet zelf, in Polen spelend, van René Bink. - Pierre H. Dubois wijst op de grote waarde en betekenis van de Literaire kritiek in Frankrijk. De verdere bijdragen gelden voornamelijk de buitenlandse letterkunde, o.a. de rubriek Lezen met een potlood van J. Greshoff. | |
Roeping.Jan. - Febr. Anton van Duinkerken herdenkt Lodewijk van Deyssel. - In de Kroniek prijst Pieter G. Buckinx Het werk van Reninca. In haar dichtbundel Adem der Aarde ziet hij ‘niet alleen de rijkste belofte van het jonge Vlaanderen, maar de dichteres die op weg is aan de Vlaamse poëzie nieuwe groeikracht te schenken’. Maart. Ook J. Manders S.C.J. geeft zijn Herinneringen aan Lodewijk van Deyssel. - In de afdeling Kritiek toont Lambert Tegenbosch zich teleurgesteld door de roman-reeks Mijn Woningen van Raymond Brulez, waarin hij niet meer ziet dan ‘mooi feuilletonisme’. - Onder het opschrift ‘Het bestaansrecht van de poëzie’ bestrijdt Michel van der Plas de heersende kunstopvatting in de Sovjet-Unie. | |
[pagina 238]
| |
April - Mei. Deze aflevering bevat enige Nagelaten notities van Lodewijk van Deyssel. Verder een artikel van J.P. van de Geer: Kosmologische litteraire kritiek, naar aanleiding van geschriften van G. Bachelard. - Jan H. Cartens levert Een proeve van een essay over ‘Atonale’ poëzie. - J. Manders S.C.J. publiceert zijn Herinneringen aan Emile Erens. | |
De Vlaamse Gids.Mei. Robert Foncke vindt in de verschijning van het Jaarboek III van de Nationale Commissie voor folklore aanleiding tot een critische beschouwing Uit de Vlaamse folkloristenwereld. - M. Rutten's Kroniek van de Poëzie is gewijd aan Jan Greshoff ofte Janus bifrons. Zeer uitvoerig beschouwt hij hem als dichter en als poëzie-criticus. Hij is het oneens met Vestdijk die in het dichtwerk een ontwikkeling ziet ‘van hemelsheid tot aardsheid’; de grondtrek blijft dezelfde. Veel waardering toont hij ook voor Greshoff's poëzie-critiek: daarin is hij ‘het geweten van onze letteren’. Juni. Theo Bogaerts Jr. schrijft ter herdenking van Couperus een uitvoerig artikel over Louis Couperus en de Grieks-Romeinse Oudheid, met een volledig grondig overzicht van al zijn werk dat op de Oudheid betrekking heeft en zijn bronnen. Aan het slot verklaart hij Couperus' grote liefde voor de Oudheid uit ‘zijn behoefte aan een gestyleerde levenskunst, aan een verfijnd aestheticisme en een “gesublimeerde” amoraliteit’, die alleen bevredigd konden worden ‘in de wereld van zijn illusie’. ‘De antieke wereld, die Couperus schiep, verschilt dan ook niet essentieel van de wereld der romantiek’. | |
Dietsche Warande en Belfort.April - Mei. In de Kroniek der Poëzie be-oordeelt Albert Westerlinck Nieuw werk van Firmin van Hecke, namelijk de bundel Lazarus. - De Taalkundige Kroniek van J.L. Pauwels is gewijd aan Dr. J. Dupont's methode der homonymisch-synonymische schakels bij het taalonderzoek. Deze geleerde hecht veel waarde aan de ‘substitutie van homoniemen’, niet alleen de onbewuste bij de zogenaamde volksetymologie, maar ook de opzettelijke, waarbij ‘het woord primair is tegenover de gedachte’. Daarvan publiceerde hij merkwaardige voorbeelden, die door te ver gaande vernuftigheid niet altijd overtuigend zijn, maar in elk geval aandacht verdienen. - Onder de Boekbesprekingen oppert Albert Westerlinck ernstige bezwaren tegen een literatuurgeschiedenis voor de school, namelijk Onze Letteren, door Rob. Roemans en M.A. Nauwelaerts. Verder beoordeelt hij Gery Helderenberg's jongste bundel Omdat ik U bemin, Marcel Coole's bundel In de klem der Tederheid, Jan Elemans' bundel De Keerakker en J.L. de Belder's bundel Recitatief. - A. Demedts beoordeelt de roman Roerloos aan zee van Jan Walravens. | |
Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde LXX, afl. 1.J.J. Mak publiceert Teruggevonden fragmenten van een ‘Roman van Iechimas’(?). - P. Julius toont aan dat Jan van den Dale in De Wre vander Doot niet alleen geïnspireerd is door de Psalmen, maar ook door het boek Job, volgens de tekst in het Dodenofficie. - H.H.J. de Leeuwe maakt Filologische opmerkingen over Multatuli's blijspelfragmenten. - Uitvoerige etymologische beschouwingen knoopt K. Heeroma vast aan het woord Laan en verwanten. In het Noordhollandse knoei (zeer klein schuitje) ziet hij een vervorming van kano, terwijl hij terugkomt op een vroegere verklaring van daak, dook. - F. de Tollenaere levert kritische aantekeningen bij opvattingen van Heeroma en Heinsius aangaande Een klankontwikkeling nd<nj in het Nederlands. - A.A. van Rijnbach beoordeelt de uitgave van het volksboek Virgilius door Pr. van den | |
[pagina 239]
| |
Wijngaert. - J.J. Mak beoordeelt uitvoerig G. Degroote's uitgave van Jan Pertcheval's den Camp van der Doot, dat hij taalkundig onvoldoende toegelicht acht: op verscheiden plaatsen geeft hij verbeterde verklaringen. - C. Kruyskamp beoordeelt L. Debaene's Nederlandse Volksboeken. - G.A. van Es oordeelt ongunstig over de woordenlijst in Het Tessels van S. Keyser, die z.i. te weinig deskundig is op taalkundig gebied en daardoor onbevredigd laat. | |
Verslagen en Mededelingen der Koninklijke Vlaamse Academie.Jan. Deze aflevering bevat Kanttekeningen van G. Schmook bij een ingekomen antwoord op een prijsvraag Bij de herontdekking van de 18de eeuw. - J. van Mierlo bestrijdt uitvoerig de onderstelling van E.H. Noterdaeme over Jacob, die Coster van Merlant, die Maerlant zoekt in het Brugse Vrije en De Coster beschouwt als persoonsnaam. Van Mierlo blijft overtuigd van Maerlant's verblijf op Voorne. - De verdere inhoud bestaat uit een breed opgezette studie over Johan Huizinga door de hoogleraar Dr. A. de Groodt, met de strekking ‘het harmoniërend geheel van zijn intellect en zijn innerlijke gemoedsbewegingen, in verband met zijn verbeelding en uitbeelding toe te lichten’. | |
Revue Belge de Philologie et d'Histoire,XVIII, afl. 3. Deze aflevering opent met een uitvoerig artikel van H. Hempel: Essence et origine de la métaphore. - A. van Elslander en W. Schrickse vervolgen de opsomming van De Engelse werken in den catalogus van C. Huygens. XXIX No. 4. Een uitvoerige studie van G. Degroote handelt over Erasmus en de Rederijkers van de XVIe eeuw. | |
Studia neophilologica XXIV, No. 1-2.Gerhard Eis publiceert een zeer klein Fragment einer mittelniederländischen Erklärung des Hohenliedes, een tekst in en vele volledige handschriften bewaard is. | |
Tijdschrift voor Levende TalenXVIII, afl. 1. Alex Bolckmans publiceert een kongresvoordracht over Conrad Busken Huet en Georg Brandes. In de rubriek Nederlandse Letteren bespreekt Fr. Closset o.a. romans van S. Vestdijk en Alfred Kossmann. XVIII, afl. 2. H.M. Gossart geeft een uiteenzetting van de Franse methode van L'explication de textes. - A. Van Elslander en W. Schrickx onderzochten De Engelse werken in de catalogus van C. Huygens. - In de rubriek Nederlandse Letteren bespreekt Fr. Closset en beknopte vorm o.a. de jongste romans van Raymond Brulez, Marnix Gijsen, Jan Walravens en W.F. Hermans. XVIII, afl. 3. Deze aflevering opent met een uitvoerig artikel van H. Hempel: Essence et origine de la métaphore. - A. van Elslander en W. Schrickx vervolgen de opsomming van De Engelse werken in den catalogus van C. Huygens. | |
Driemaandelijke Bladen IV,No. 1. J. Naarding schrijft een artikel over Oost-Nederland en ‘de Friese beweging’ om tegenover de overheid het goed recht van de streektalen te bepleiten. - Dezelfde schrijver geeft aanvullende beschouwingen bij een voorafgaande studie van Van Haeringen om een aannemelijker verklaring te zoeken van De Oostnederlandse Participia van doen, gaan, slaan, staan, zien en andere werkwoorden. - Joh. Buursink verklaart het werkwoord weksen uit de genitieven als Weck's inmaakglazen, Weck's ketel, Weck's methode. No. 2. In een artikel Het taalkarakter in de spiegel bespreekt F.J.P. | |
[pagina 240]
| |
Peeters de ‘bezinning op het wezen der dialectgemeenschap’. - W.H. Dingeldein verzamelde gegevens over Hoog en laag in boerderij- en veldnamen. - Chr. Stapelkamp handelt over ‘ogenkloar’ (d.i. stinkende gouwe) in de volksgeneeskunde. - G. Kloeke geeft een overzicht van De verkleinwoorden in de Noordoostelijke provinciën, met een kaart toegelicht. | |
Museum,Nov.-Dec. P. Minderaa beoordeelt De reis van Sinte Brandaan door M. Draak en B. Aafjes. Jan.-Febr. A. Weijnen beoordeelt het Nijmeegse proefschrift van B. Overmaas, de Mellibeus-uitgave. Maart - April. E.M. Uhlenbeck beoordeelt A.W. de Groot's Structurele Syntaxis. - B. van den Berg beoordeelt het proefschrift Wieringer Land en Leven in de Taal van Mej. Joh.C. Daan. - H. Schults Nordholt beoordeelt De Dodendans van D.Th. Enklaar. | |
Kroniek van kunst en kultuur.Febr. In een artikel Lodewijk van Deyssel, Een gemiste kans betoogt D.A.M. Binnendijk dat de jongere generaties tegenover Van Deyssel ‘het spoor terug niet kunnen vinden’: hij is te zeer ‘verfijnd sensitivist gebleven’. Mari Andriesse herdenkt hem als ‘De mild geworden mens’ | |
Standpunten No. 23.Meyer de Villiers geeft een overzicht van Verhalende prosa van onlangs, waaraan hij kritische beschouwingen verbindt. Ter sprake komen o.a. het jongste werk van Toon van den Heever, M.E.R., Sannie Uys, H.S. van Blerk en G.J. Joubert. Teleurstellend acht hij het werk van meer bekende romanciers in de afgelopen paar jaren, n.l. van C.M. van den Heever. - Onder het schertsende opschrift Here Sewentien Koöp. BPK.? bespreekt Merwe Scholtz Perspectief en Profiel, 'n Geskiedenis van die Afrikaanse Letterkunde, samengesteld door Dr. P.J. Nienaber ‘met die medewerking van Sewentien Gesaghebbendes’. Met de uitkomst toont de beoordelaar zich weinig ingenomen, vooral door de ongelijke waarde van de bijdragen en het gebrek aan eenheid van beschouwing. - W.A. de Klerk behandelt Die Probleme van die Dramaturg. | |
English Studies.Juni. J.A.G. van Heyenoort beoordeelt de verhandeling van C.G.N. de Vooys over Engelse invloed op de Nederlandse Woordvoorraad. De schrijver behandelt dit onderwerp z.i. te veel van historisch en psychologisch, te weinig van lexiocgrafisch standpunt, waardoor het materiaal te onvolledig is. C.d.V. |
|