De Nieuwe Taalgids. Jaargang 45
(1952)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
Aankondigingen en mededelingen.Album - Dr. Louise Kaiser.Bij het vijf en twintigjarig ambtsjubileum van Dr. Louise Kaiser als lector in de phonetica aan de Amsterdamse Universiteit werd haar een Album aangebodenGa naar voetnoot1). Met terzijdestelling van de bijdragen op physisch en medisch gebied vestigen wij de aandacht op de volgende: Occlusief, explosief, etc. van E. Blancquaert, die de voorkeur geeft aan de term explosief. - Analyse van een Amsterdamse klankwet (het palataliseren van gedekte vocalen) door B. Faddegon. - Klankcultuur door K. Heeroma, d.w.z. ‘de leiding die de geest geeft bij vorming en ontvangst van de taalklank,’ als ‘het eigenlijke object van de linguistische klankleer’. - Enkele opmerkingen over de uitspraak van de r, ‘voornamelijk die in het oosten van Gelderland en in Overijsel’ door Mej. A.R. Hol. - Een Nederlandse uitspraakleer van honderd jaar geleden, nl. de ‘Korte uitspraakleer der Nederduitsche taal’ van J.F. Bosdijk (1844) door P.J. Meertens. - De naam Bilderdijk door M. Schönfeld. Tegenover de fantastische afleiding van de dichter stelt hij een zakelijke, nl. een vermoedelijke Nederlandse plaatsnaam, met bilder = biller als beroepsnaam. - Zin, spraak en taal door C.F.P. Stutterheim, die wijst op de vele zinsdefinities en zich aansluit bij Gardener, als deze het woord beschouwt als eenheid van taal, de zin als eenheid van spraak. - Pleidooi voor het accent door J. Wils. Een belangrijke ontleding van de elementen van het accent in allerlei talen. Hij bepleit een tweedeling, ‘waarbij het accent de onderlaag vormt maar het phonemen-systeem de bovenlaag’. | |
Een inleiding tot de Phonetiek.Als deel van Servire's Encyclopaedie stelde Dr. Louise Kaiser een Inleiding samenGa naar voetnoot2). De schrijfster is door veeljarige studie, grote belezenheid en experimentele ervaring bij uitstek bevoegd om voorlichting te geven. Haar boekje is ‘bestemd voor de taalkundige lezer’. Zij acht het noodzakelijk dat ‘de taalkundige als beoefenaar der geesteswetenschappen zich verstaat met de phoneticus wiens natuurwetenschappelijke instelling hem vreemd moet zijn’. Heeft zij het laatste bezwaar niet overschat? Het zwaartepunt ligt in menige passage op physiologisch, op physisch, op experimenteel gebied; de geluidgeving strekt zich b.v. ook uit tot de muziek, met de pathologische verschijnselen in de spraak komt zij op medisch gebied. Daartegenover wordt in verhouding minder aandacht geschonken aan ritme en accent, die juist voor de taalkundige zo belangrijk zijn. Ondanks dit bezwaar van een zekere eenzijdigheid valt de degelijke leiding op dit veelzijdige terrein te waarderen. | |
Rondom Forum.In Meulenhoff's ‘Bibliotheek van Nederlandse Schrijvers’ bewerkte W.L.M.E. van Leeuwen onder deze titel Een tijdsbeeld in documenten uit het werk van J. Slauerhoff, H. Marsman, E. du Perron, Menno ter Braak, S. VestdijkGa naar voetnoot3). Een beknopte, maar heldere inleiding, (blz. VI-VIII) ten | |
[pagina 122]
| |
onrechte door de schrijver ‘overbodig’ geacht, wijst op het feit, dat de moderne letterkunde in de periode 1920-1940 door dit vijftal schrijvers gekarakteriseerd wordt en dat het tijdschrift Forum (1932-1935) als kern te beschouwen is, rondom welke ‘de krachten van Noord en Zuid zich groeperen’ als ‘noodzakelijke en vruchtbare reactie tegen èn alle verstarrend epigonisme en verzoenende breedheid, èn alle zich aan phrasen bedwelmende ethisch-sociaal-religieuse halfzachtheid’. De schrijver, die met deze bewonderde auteurs uitstekend vertrouwd is, heeft zich niet bepaald tot een keuze uit hun gedichten en proza, maar ook hun onderlinge verhouding willen kenschetsen door fragmenten te kiezen uit wederzijdse beoordeling. Aan het slot geeft hij een reeks verklarende Aantekeningen (blz. 136-142) en Bio- en bibliografische gegevens (blz. 143-146). | |
Engelse invloed op de Nederlandse woordvoorraad.Als pendant van de Verhandeling over de Duitse invloed op de Nederlandse woordvoorraad (1946) bewerkte C.G.N. de Vooys een dergelijke studie over de Engelse invloed, eveneens in de reeks Verhandelingen der Kon. Ned. Akademie verschenenGa naar voetnoot1). Het eerste gedeelte, Hoofdstuk I-V, bevat een omwerking en aanvulling van een vroegere studie, gerangschikt naar tijdsorde. Hoofdstuk VI geeft een beschouwing over Oorzaken en motieven bij het gebruik en misbruik van Engelse woorden. Dan volgen twee Lijsten (VII en VIII), de eerste met Engelse woorden in woordenboek opgetekend tot ± 1945, de andere met Engelse woorden in Nederlands verband aangetroffen gedurende de periode 1946-1951, om de sterke toeneming aan te tonen. Na een poging tot Sociologische groepering (IX) volgt tot besluit een beschouwing over Inburgering en uitbanning. | |
Handelingen van het Negentiende Vlaamse Filologencongres (Brussel 1951).Dit lijvige boekdeel bevat o.a. de volledige tekst van de Openingsrede door de Voorzitter Prof. A. van Loey over Tweetaligheid (blz. 21-32) en die van de Slotvergadering, door Prof. Paul de Smaele, over De Nederlandse Letterkunde op de Europese Weegschaal (blz. 305-329). Van de voordrachten in de secties wordt slechts de beknopte inhoud weergegeven, o.a. van Neerlandistiek (blz. 173-183), Literatuurgeschiedenis (blz. 211-228). | |
Mededelingen van de Vereniging voor naamkunde te Leuven en de Commissie voor naamkunde te Amsterdam XXVII, afl. 1-2 (1951).Deze dubbele aflevering bevat de volgende bijdragen: M. Schonfeld: De taak der Nederlandse toponymie; H.J. van de Wijer: De ‘Diplomata Belgica’; M. Schönfeld: Minstroom, Minnewater; J. Lindemans: Het probleem dries; G. Karsten: Noordhollandse toponiemen; A. Carnoy: Busk en brusk; M. Gysseling: Lauw en Rutten; Het bestanddeel drecht; A. Weijnen: Noordbrabantse plaatsnamen V. | |
Prijsvraag Teylers Genootschap 1955.Gevraagd wordt: Een studie over leven en werk van Jan Baptista Wellekens (1658-1726) en over zijn betekenis in onze letterkunde van de | |
[pagina 123]
| |
vroege 18de eeuw, met name voor de opbloei der arcadische poëzie. De antwoorden moeten worden ingezonden vóór of op de 1e Januari 1954. Toelichting. Aan de Arcadische dichters in het begin der 18de eeuw is - als men afziet van Poot - nog weinig aandacht besteed. Noch over Wellekens, noch over Schermer of Pieter Vlaming bezitten wij een goed boek; iets meer is er over Dirk Smits. Toch is hun werk de aandacht waard. Uit deze dichters is Wellekens gekozen, omdat zijn persoon en leven vele interessante trekken tonen, waarbij toch vragen rijzen. Hij was Vlaming van geboorte, goudsmidsleerling in Amsterdam, schilder in Italië, waar de herleving der Arcadische poëzie (1690: Accademia degli Arcadi) hem boeide, later in Nederland terug, dichter van arcadische en religieus-ethische verzen en van enige aardige ‘hofdichten’, vertaler van Tasso's Amintas met een interessante inleiding. Eerst Rooms-Katholiek, werd hij later Jansenist. Men wenst de figuur behandeld te zien in verband met de gehele arcadische groep. | |
Autobiografie van Stijn Streuvels.Na de eerste delen, gewijd aan Heule en Avelghem is nu het eerste gedeelte van Ingoyghem (1904-1914) verschenen, dat met twee deeltjes aangevuld zal worden. Hoewel de auteur geschreven heeft onder de kenspreuk ‘Uit Dwang en tegen Goesting’, geeft ook dit boek een karakteristiek kijk op zijn persoon en omgeving. Interessant is o.a. wat hij mededeelt over zijn omgang met pastoor Hugo Verriest. | |
Beelddenken en woordblindheid.Wij ontvingen een uitvoerige studie over dit onderwerp door Maria J. Krabbe (Rotterdam - Brusse N.V. - 1951. 182 blz. Prijs f 6,40), grotendeels medisch-paedagogisch van aard. Het beelddenken, tegenover begripsdenken leidt tot spelfouten, d.w.z. woordblindheid. Dat dit gebrek ook artistieke voordelen kan hebben, blijkt uit het merkwaardige tiende hoofdstuk (blz. 151-168) over Aart van der Leeuw als woordblinde beelddenker, dat ook als letterkundige bijdrage van belang is. | |
De Haarlemse drukkers en boekverkopers van 1540 tot 1600.Dit lijvige boekdeel, uitgegeven als deel XIV van de Bijdragen tot de Geschiedenis van den Nederlandschen Boekhandel ('s-Gravenhage - Martinus Nijhoff - 1951. 443 blz.) stelde Dr. H.J. Laceulle - Van de Kerk samen, als voltooiing van haar Utrechts proefschrift van 1941. | |
Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis V (1951).Behalve een verslag van de Werkzaamheden der Maatschappij bevat deze bundel een aantal bijdragen van de leden, waaronder wij vermelden: een uitvoerige studie Uit de geschiedenis van de runen door R. Derolez, een bijdrage van J. van Bergen: Neerlandici in de Académie Royale; Ph. Blommaert, H. Concience, J.F.J. Heremans, d.w.z. de lijdensgeschiedenis van de ‘Commissie voor het uitgeven van de oudere gedenkteekenen der Nederlandsche taal’ tussen 1864 en 1872, toen met Snellaert, de drijvende kracht verdween; een artikel van Fr. van Coetsem Over en naar aanleiding van een Nieuwfriese Anlautswijziging, namelijk de overgang van Loá tot woá. | |
[pagina 124]
| |
Feestalbum van Prof. A. Lodewyckx.Uit Melbourne ontvingen wij een getypte bundel Studies in Language and Literature, uitgegeven ter huldiging van de 75-jarige oud-hoogleraar Lodewyckx, geboren Vlaming, die van 1922 tot 1947 aldaar germaanse talen en ook Nederlandse taal- en letterkunde gedoceerd heeft. Onder de twintig opstellen, zeer verscheiden van inhoud, van oud-leerlingen en vrienden zijn er twee van opvolgers, die zijn onderwijs in het Nederlands voortgezet hebben, nl. van Dr. J. Smit Over Constantijn Huygens en van Drs. R.F. Meijer: Dialectstudie in Nederland. De eerste gaat na welke auteurs invloed gehad hebben op Voorhout (o.a. Du Bartas, Spieghel, Heinsius, Van Borssele), de tweede gaat de ontwikkeling van de dialektstudie na en ontwikkelt vooral zijn bezwaren tegen de expansietheorieën als die van Heeroma. | |
De Pastorale (Facetten-reeks No. 3).Na De Fabel en De Ballade stelde Dr. J. Haantjes in deze reeks een ‘schoolwerkboekje’ samen, gewijd aan De PastoraleGa naar voetnoot1). Na een beknopte Inleiding over het genre volgen dertien paragrafen met proeven van pastorale kunst uit allerlei tijdperken: van Vergilius langs de Italiaanse, Franse, Engelse en Nederlandse renaissance (Hooft en Vondel) tot de achttiende eeuw in Nederland. Aan elke afdeling zijn een aantal vragen voor de leerlingen toegevoegd. C.d.V. |
|