| |
Uit de tijdschriften.
(November - December).
De Gids.
Nov. John Vandenbergh bespreekt in de Kroniek van het proza: Het Boek Ik van Bert Schierbeek, tegen de achtergrond van soortgelijke verschijnselen in het buitenland. - E.J. Dijksterhuis bespreekt de Verzamelde Geschriften van Alphons Diepenbrock.
| |
Critisch Bulletin.
Sept. Evert Straat schrijft met bewondering over De Iphigeneia van Nijhoff, waarbij hij in biezonderheden nagaat, hoe hij er in geslaagd is, de verskunst van Euripides in Nederlandse rijmende verzen met treffende vondsten, mooi van klank, weer te geven. - Ook Hendrik de Vries (Omdichting en vertaling) beoordeelt twee vertalingen: Shakespeare's Leer om Leer, vertaald door Gerard den Brabander, en De koopman van Venetië, vertaald door Bert Voeten. De eerste is meer een omwerking in luchtige toon, de tweede een vertaling, ‘goed, maar niet bijster noodzakelijk werk’. - J. Hulsker bespreekt De taal van de film, door J.M.L. Peters, en Wij en de Film, door J. Das.
| |
| |
Okt. Anthonie Donker toont bewondering voor R. Jacobsen's Prisma, een bundel boeiende, kunstzinnige voordrachten over zeer verschillende onderwerpen (Wandelaar in de historie). - Anton van Duinkerken beoordeelt de dichtbundel Ternauwernood van Gabriël Smit. - G. Kamphuis noemt Nog pas gisteren van Maria Dermoût Een meesterlijk debuut: de schrijfster geeft daarin levendig haar jeugdherinneringen weer, in het toenmalige Nederlands Indië. - Barend de Goede bespreekt Niemand heeft gelijk, een bundel vertellingen van Jaap Romijn (Het normale wonder). - K. Jonckheere typeert de dichter Maurice Roelants naar aanleiding van zijn jongste, uitvoerige gedicht: Fonteinier Roelants zingt ‘De lof der Liefde.’ - Anthonie Donker (Herzien-Herdenken) geeft zijn gevoelens ‘bij het graf van Albert Verwey’, en wijst op de blijvende betekenis van het omvangrijke werk van Stijn Streuvels (Herdrukken - Cultuurbehoud).
| |
Roeping.
Nov. In dit vernieuwde en verjongde tijdschrift geeft Anton van Duinkerken een uitvoerige beschouwing over Christelijke inspiratie in de romantiek, zowel in het buitenland als hier te lande. - Frans Babylon levert een In Memoriam Leon van Kelpenaar, het pseudoniem van zijn veelbelovende broeder.
| |
De Nieuwe Stem.
Okt. Deze aflevering bevat o.a. een lezing over Literatuur en toneel door Top Naeff. - Anthonie Donker beoordeelt Een Eeuw Nederlands Toneel door B. Hunningher. Hij mist daarin aandacht en waardering van de bijdragen die sedert De Nieuwe Gids geleverd zijn aan de Nederlandse dramatische litteratuur.
| |
Het Boek van Nu.
Nov. De nagedachtenis van de redakteur Gerard van Eckeren wordt in deze aflevering geëerd door zijn mederedakteuren P.H. Ritter Jr. en G. Stuiveling, en verder in bijdragen van Top-Naeff (In eenvoud en stilte volbracht), Ina Boudier-Bakker (In memoriam), J. Greshoff (Twee levens), A. Marja (Gerard van Eckeren, schrijver en vriend) en Ab Visser (Over de styx). - P.H. Ritter Jr. beoordeelt Anton van Duinkerken's nieuwste geschrift, nl. de verzamelbundel Mensen en meningen.
| |
Dietsche Warande en Belfort.
Okt. André Demedts schrijft een inleidend artikel Stijn Streuvels ter ere. - Joris Sterken vraagt aandacht voor Een dichterlijke Kanunnik uit onze 18e eeuw, namelijk Simon Michiel Coninckx (1750-1839), een verlicht en verdraagzaam priester. Hij haalt aardige passages aan uit zijn dagboeken, over Rome, verhaalt van zijn leven en geeft proeven uit zijn Franse geschriften en Nederlandse gedichten. - Jan Grauls (Uit de spreekwoorden van Pieter Breugel) wijst op de spreekwijze ‘Hij speelt op de kake’, dat in de zestiende eeuw, naast ‘kaken’ gebruikt werd voor: zich iets onrechtmatig toeëigenen, en dat later vervormd werd tot: op zijn kaak slaan. Eigenaardig is nu, dat in de uitgebeelde spreekwoorden dit ‘kaak’ gelijk gesteld werd met schandpaal of kakebeen. De schrijver gist dat een dialektisch Oud-Frans cacher de oorsprong zou kunnen zijn.
| |
De Vlaamse Gids.
Nov. In de Kroniek van het Essay geeft Jan Schepens zijn indrukken weer van een twintigtal Noordnederlandse uitgaven, en betreurt dat de Zuidnederlandse auteurs minder fortuinlijk zijn in het vinden
| |
| |
van uitgevers. In elk geval blijkt dat er Nog geen crisis voor de Hollandse kritiek bestaat. - ‘Boontje’ ontwikkelt allerlei bezwaren tegen Van Mierlo's berijmde vertaling van De Isengrimus. Daarin ziet hij een niet gelukte ‘krachttoer’; z.i. had een prozavertaling ‘regel na regel, woord voor woord’ de voorkeur verdiend.
Dec. E. Blancquaert herdenkt de verdiensten van het Willems-Fonds in een rede over Geestelijke nooddruft, uitgesproken op de jaarvergadering van 1951. - Jan Schepens vertelt op onderhoudende wijze hoe Schrijvers kwamen samen te Knokke en te Brussel. Op de laatste samenkomst verschenen talrijke Vlaamse en Nederlandse letterkundigen. - Eric van Ruysbeek bespreekt in een artikel Nog de avant garde poëzie ‘vorm en inhoud der nieuwe poëzie’. - Heinz P. Kovari maakt opmerkingen over Nederlandse literatuur in Oostenrijk. - In de Kroniek toont M. Rutten hoge waardering voor het letterkundig werk van F. Schmidt-Degener en beoordeelt hij o.a. gedichten van P.G. Buckinx (De verzoeking der armoede) en van Julia Tulkins (De aardse Bruid).
| |
Verslagen en Mededelingen der Koninklijke Vlaamse Academie 1950.
Tegenover de ontkenning van Dr. W.H. Beuken antwoordt J. van Mierlo bevestigend op de vraag: Kan Willem van Afflighem ook de bewerker zijn van het Leven van Jesus? Hij grondt dit op een uitvoerig taalkundig onderzoek. In een Aanhangsel onderstelt hij dat het eerste boek van het Leven van S. Lutgart nooit bestaan heeft. - A. van Loey bestudeerde de vervoeging van Mnl. beniden. - P. Sobry geeft een verslag van Hedendaagse tendenzen in het literair onderwijs aan sommige Amerikaanse universiteiten. - Prosper Arents verzamelde Addenda en Corrigenda bij zijn bibliografie van Zuidnederlandse Vondeldrukken en Vondelstudies. - A. van Loey bespreekt de zeldzame woorden Bitebier, Bermuylreept en Corbelgeren. - J. Lindeman deed mededelingen Over de invloed van enige vorstinnennamen op de naamgeving in de Middeleeuwen. - Een voordracht van Julien Kuypers is getiteld: Litteraire geschiedenis in algemeen Nederlandse zin. - Naamkundig is de studie van R. Foncke: Bij een lijst van schamele armen in Sinte-Kathelyneparochie te Mechelen. Anno 1794. - E. Blancquaert bespreekt De sonograaf en de triomf van het fonetisch schrift. - Een herdenkingsrede bij de oprichting van een gedenkteken voor Maurits Sabbe te Brugge gehouden (30 Juli 1950) wordt volledig afgedrukt. - Evenzo de rede van de Bestuurder Frank Baur over Integratie of differentiatie, gehouden op de jaarlijkse Openbare vergadering, 29 Oktober 1950. - Een voordracht van Anton van Duinkerken nam als uitgangspunt de scheldnaam Boose prijen in Vondel's Harpoen, vs. 84. - Een voordracht van L.C. Michels gaf een lange reeks Kanttekeningen bij de Spieghel der menscheliker behoudenisse. - A. van Loey bracht ter sprake Een ontwerp van een Middelnederlands ideologisch Woordenboek. - A. Carnoy verzamelde en besprak aardige Curiosa onder de Vlaamse spotnamen.
| |
Driemaandelijkse Bladen III.
No. 4. In een artikel Over provincialismen brengt G. Kloeke een rijke verzameling van Groninger woorden en uitdrukkingen bijeen, die daar in beschaafde omgang gebruikelijk zijn en dus de algemene belangstelling verdienen. Veel eigenaardigheden hebben de Groningers met de Friezen gemeen, terwijl ook Nederduitse invloed merkbaar
| |
| |
is. - J. Poortman geeft als aanvulling Merkwaardige deelwoorden in Z.W. Drente. - J. Naarding verklaart de uitdrukking Over de puthaak trouwen. - M. Schönfeld vult zijn artikel De Overijselse Vecht aan. - W.H. Staverman schrijft Nog eens: het dialect van Deventer. - B.G.J. Zweerink's kanttekening geldt het Brouwen in de Achterhoek.
| |
Leuvense Bijdragen XLI, afl. 1-2.
Een artikel van A.J.J. de Witte gaat over Logica en vergelijkende Taalwetenschap. - L.C. Michels publiceert Een briefwisseling van J.H. van den Bosch met (M. de Vries en) A. Beets, die betrekking heeft op verklaring van moeilijke plaatsen in Staring's gedichten. - Een Duitse bijdrage van W. Krogman behandelt Der Ulenspiegle - Druck P.C. - P. Maximilianus geeft een verklaring van de uitdrukking Een eerst, van den besten (Mariken van Nieumeghen vs. 460-61). - J. Descamp heeft Vier Middelnederlandse fragmentjes over ‘Menskunde’ geïdentificeerd, nl. de fragmenten in de Leuvense Bijdragen XXXIV door W. Dols afgedrukt, die nu blijken te behoren tot een traktaat Van smeinsen lede, in een Brussels handschrift bewaard.
| |
Levende Talen.
October. G.W. Wolthuis (Anna Bijns en Mariken) is niet overtuigd door Van Mierlo's betoog, dat Anna Bijns het volksboek Mariken van Nieumeghen geschreven zou hebben. - N.C. Andriessen meent dat Het onbepaald lidwoord voor eigennamen niet af te keuren is. - W.H. Staverman trekt een parallel tussen I am afraid en Ik ben bang, dat geen anglicisme behoeft te zijn. - Cath. Ypes beoordeelt F.W. van Heerikhuizen's De strijd van Aart van der Leeuw en Ida G.M. Gerhardt's Sonnetten van een leraar. - C.A. Zaalberg beoordeelt uitvoerig de biografie van R.C. Bakhuizen van den Brink door Gerben Colmjon. - H.D. Veenstra beoordeelt een oorsronkelijk als Leids proefschrift samengestelde studie van Dr. Mia I. Gerhardt over La Pastorale. Essai d'analyse littéraire de la Pastorale dans les littératures italienne, espagnole et française.
| |
Tydskrif vir Letterkunde I Nommer 3.
N.P. van Wijk Louw geeft zijn indrukken weer van het Een-en-dertigste internationale Pen-kongres, in Juni 1.1. te Lausanne gehouden. - Jochem van Bruggen werpt op die drumpel van sy sewentigste jaar 'n Terugblik op zijn veelbewogen leven. - F.P. van der Merwe houdt een beschouwing over ‘Klassieke’ en ‘Wereldletterkunde’. - J. Nel van der Merwe stelt de vraag: Waarheen met toneel en rolprent? - Een artikel van J.T. Potgieter behandelt Semantiek en letterkundig oordeel, waarbij als jongste opvattingen van de semantiek gewezen wordt op ‘Die Weense filosofiese skool, Die Cambridge-skool van praktiese semantici onder leiding van Richards en Ogden, Die Chicago-skool onder leiding van Alfred Korzybski’. De laatste heeft vooral de sympathie van de schrijver: ‘Hulle het veral gepoog om die Semantiek op 'n breër grondslag te plaas om dit toe te pas op alle belangrike terreine van die lewe’.
| |
It Beaken.
Okt. H.J. Keuning publiceert een voordracht over Het Friese karakter van Groningerland. - Jac. Jansen schrijft over de melodie bij een liedje van Gysbert Japicx.
| |
Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde. LXIX, afl. 2.
H.W.J. Kroes bestudeerde de verhouding tussen ‘Karel ende Elegast’ en de ‘Meesterdief’- | |
| |
sprookjes. Hij vergeleek o.a. een achttiental nieuwe, grotendeels Oost-Europese sprookjes. Zijn konklusie is, dat een sprookje in de riddertijd tot een Karelsage omgewerkt en met andere sprookjesmotieven uitgebreid werd, terwijl in latere tijd hoofdtrekken van het epos weer in de sprookjesschat van verschillende landen opgenomen is. - J.J. Mak bespreekt de personificatie van Da nobis, in liturgische formules herhaaldelijk voorkomend, tot de Hebzucht, vooral in rederijkers-produkten gebruikelijk. - B. Overmaat publiceert ‘nieuwe gegevens voor de biografie van Dirc Potter’, als toelichting en uitbreiding van wat hij reeds in zijn Nijmeegs proefschrift over Potter's Mellibeus meegedeeld had. - G. Kamphuis vergelijkt Revius' ‘Verlossinge van de Veluwe’ met zijn voorbeeld, een Latyns gedicht, dat op naam staat van I. Pontanus. - J.J. Mak beoordeelt uitvoerig de studie van D.Th. Enklaar over De Dodendans; A.C. Bouman bespreekt het Album. aangeboden aan Prof. Dr. L. Grootaers.
| |
Volkskunde LII.
No. 2. P. de Keyser publiceert een voordracht over Verval en herleving van volksgebruiken. - Luc. Debaene brengt Nieuws over Uilenspiegel. - Tj.W.R. de Haan verzamelde Balladen van het versteende brood. In de rubriek Boekbesprekingen beoordeelt K.C.P. Volk en Dichterschap van Tj.W.R. de Haan, en Mej. C.C. van de Graft De dodendans van D.Th. Enklaar.
| |
De Gulden Passer.
XXVIII. In een artikel Erasmiana en het handschrift der zogenaamde ‘refereinen van C. Crul’ betoogt Gilbert Degroote dat deze rederijker ‘ongetwijfeld de vurigste bewonderaar van Erasmus geweest is’ en op hem de benaming ‘Erasmiaans’ beter toepasselijk is dan ‘hervormingsgezind’.
| |
Nova et Vetera XXVIII.
Nr. 3-4. G. de Jonghe geeft als voorbeelden een Letterkundige verklaring van enkele beschrijven, d.w.z. een stilistische ontleding van kleine fragmenten uit werk van Fr. van Eeden, G. Gezelle, De Laey en Streuvels.
| |
Tijdschrift voor Levende Talen.
XVII, afl. 5. Deze aflevering bevat een nagelaten voordracht van René Verdeyen over Dr. Julius Pée en Multatuli. - In de rubriek Nederlandse Letteren beoordeelt Fr. Closset Zuster Virgilia van Gerard Walschap en Ivoren Wachters van S. Vestdijk.
| |
Streven.
Okt. Em. Janssen eert de tachtigjarige Stijn Streuvels in een artikel Van Frank Lateur tot Stijn Streuvels, waarin hij, op grond van de autobiografie, verklaart ‘hoe de bakker Lateur de schrijver Streuvels geworden is’.
Nov. In een uitvoerige bespreking van G. Vanherpe's Het Griekschristelijk dualisme in Vondel's Lucifer schrijft J. Noë S.J. over Een eigenaardige interpretatie in Vondels Lucifer en Jefta.
| |
Museum.
Sept.-Okt. W.J. Buma beoordeelt de Studie over het dialect van Hindeloopen van B. de Boer. - H.A. Enno van Gelder beoordeelt De Nederlanden van Eug. De Bock.
| |
Kroniek van Kunst en Kultuur II.
No. 12. Karel Jonckheere schrijft uit eigen ervaring over de moeielijkheden bij Het retoucheren van gedichten.
|
|