geleverd, namelijk die van Dr. M.A. Scheepers, die evenwel sterk gesteund werd door Boissevain.
De dualiteit in Polak wordt aardig belicht door het volgende voorval. Op college las hij Hesiodus, geheel volgens de traditionele methode. Toen intussen een student van andere richting - waarschijnlijk een Neerlandicus - zich bij het auditorium voegde, veranderde Polak van taktiek: hij gaf een litteraire interpretatie, die zeer gewaardeerd werd. Nauwelijks echter had de hospitant het college verlaten, of Polak verliet ook het moderne pad.
Zijn Cobetiaanse opvatting van wetenschap dreef Polak op wegen, waar het bloed dat niet gaan kon, slechts moeizaam kroop, maar waarop Polak tenslotte doodliep. Met als gevolg dat, in litterair opzicht, dualistische en gebrokene waar men aanvankelijk niet goed weg mee weet en dat ongetwijfeld de breuk in zijn psychisch leven moet hebben versterkt.
Dit psychisch leven verliep namelijk door diverse omstandigheden toch al niet bepaald in harmonische banen. Polak's uiterlijke verschijning heeft ongetwijfeld aanzienlijk bijgedragen tot het gevoel van maatschappelijke miskenning, waaraan hij leed. Klein en bepaald onaantrekkelijk, zwak van gezicht, steeds bang bespot te worden, was hij inderdaad voortdurend het voorwerp van heimelijke bespotting voor zijn leerlingen, van openlijke hoon soms door Rotterdamse straatjongens. Hij was daardoor in hoge mate wantrouwend. Tenauwernood durfde hij de trappen van het Gymnasium Erasmianum beklimmen, vrezend de scharen der leerlingen. Daarom begon hij gewoonlijk zijn lessen wat laat, maar liet ze ook te lang voortduren. Moeizaam slechts wist hij de orde te handhaven en stellig ook door ongewenste middelen, als vrees voor onrechtvaardigheid bij becijfering. Na zijn benoeming tot hoogleraar, toen de gymnasiasten wisten niet meer van hem afhankelijk te zijn, was het dan ook met de orde gedaan.
Ook tegenover zijn collega's was hij wantrouwend, zelfs ten aanzien van een stille figuur als de dichter J.H. Leopold, die in 1891 te Rotterdam in functie trad. Polak voelde zich - volkomen terecht - de meerdere van allen, maar immer was hij bevreesd van de troon gestoten te zullen worden, een gevoel, dat versterkt werd, toen hij in 1884 gepasseerd werd als opvolger van Cobet. Algemeen werd Polak beschouwd als de aangewezen opvolger van zijn leermeester, die ongewijfeld tot het postvatten van deze mening aanleiding had gegeven; nog juist bijtijds had Polak een zeer geleerde, vrijwel onleesbare, in het Latijn geschreven publicatie doen verschijnen. In plaats echter van hem te steunen, werkte Cobet tegen, en bevorderde hij de benoeming van Van Leeuwen. Polak's afkomst en gestalte hebben hierbij een aanzienlijke rol gespeeld. Het strekt Polak tot eer, dat hij Cobet is blijven respecteren, maar jaren heeft het geduurd, voor hij zich over de teleurstelling heeft leren heenzetten. Zelfs in de klas liet hij zich wel eens een woord ontvallen dat van antipathie getuigde tegen Van Leeuwen (die hij eerst heeft leren waarderen, toen hij hem, als Gronings professor, zijn collega kon noemen).
Zijn leerlingen te Rotterdam mochten hem vrezen en niet geheel vertrouwen, zij mochten zelfs zeer wel begrijpen, dat hij ver uitstak boven zijn collega's, de belangstellenden onder hen betreurden het, niet anders van hem te vernemen dan de streng zakelijke en grammaticale interpretatie van Homerus, Sophocles e tutti quanti: ‘Die Polak - aldus één hunner -