De Nieuwe Taalgids. Jaargang 43
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMacharius - Maskeroen.Door de zorg van Dr. A. Saalborn is onlangs ten dienste van toneelbeoefenaars een uitgave verschenen van het Spel van den Sacramente (Naarden, In den Toren, 1949). In de inleiding zegt de bewerker op p. 31: ‘L.C. Michels en anderen hebben de vraag gesteld, of deze Macharius ook Maskeroen, de duivel zelf zou kunnen zijn’. En hij merkt op: ‘Ik zou niet weten waarom.’ Daarop volgt een uiteenzetting over de aannemelijkheid van het optreden van een dergelijke figuur. Ook wordt in een voetnoot de herinnering toegevoegd, dat Magister Macharius de Busco een historisch personage is. De schrijver moge het mij ten goede houden, dat ik mij al lezend met mistrouwen heb afgevraagd, of ik, zoveel jaren geleden (1931), werkelijk de genoemde vraag gesteld had. Hij verwijst naar TTL, XIX, p. 73 en p. 252. Hierbij zij allereerst aangetekend, dat de tweede der aangewezen plaatsen de beginbladzijde is van een opstel van L.J. Rogier, ook elders door de schrijver vermeld, en getiteld: ‘Over samenstelling en opvoering’ enz., waarin echter over de bedoelde identificatie met geen woord gerept wordt. De eerste verwijzing betreft inderdaad een opstel, oorspronkelijk een congresvoordracht, van ondergetekende. Maar de ‘vraag’ wordt in dat stuk al evenmin opgeworpen als door Rogier in het zijne. Ziehier wat daar (p. 76) gezegd werd in aansluiting bij een verwijzing naar Van Mierlo, die vragenderwijs de onderstelling had geuit, da Macharius gelijk Mascharoen zou wezen: ‘Van de zeer typische rol, als vertolker waarvan ons Mascharoen bekend is, valt hier toch al heel weinig te bespeuren’. Er werd verder op gewezen dat ook de naamsovereenkomst niet groot is; na uitwerking van dit gegeven werd de historische Macharius de Busco ten tonele gevoerd, en aan het slot van deze passage verklaard, dat er nauwelijks aanleiding is aan identiteit met Mascharoen te denken. Voor een goed verstaander mag hieruit duidelijk zijn hoe ik, onder de voorzittershamer van Van Mierlo zelf, over de zaak dacht, alsook dat de wijze waarop Dr. Saalborn zijn mededeling inkleedt, juist het tegenovergestelde suggereert. Wel heb ik bij die gelegenheid melding gemaakt van het merkwaardige feit, dat in het leven van de heilige Athanasius een priester Macarius voor- | |
[pagina 334]
| |
komt, die door zijn bisschop wordt uitgezonden voor een onderzoek in een zaak de Eucharistie betreffende, die gewelddadig optreedt, en door zijn stellig niet heiligschennende, maar wel als zodanig beoordeelde handelingen, grote verontwaardiging teweegbrengt. Ondanks deze treffende punten van overeenstemming heb ik geen verder verband willen leggen. Men zou hieraan kunnen toevoegen, dat de naam Macharis ook die is van een valse aanklager in het volksboek van de Ridder metter swane. In een brief van 12-6-'31 heeft Prof. J.W. Muller mij destijds bericht, dat hij bij de afwerking van de door Boekenoogen opgezette uitgave van dit volksboek een verwijzing had aangetroffen naar andere dergelijke Machariussen, welke hij echter verzuimd had op te tekenen. Een en ander leidde de briefschrijver tot de vraag, of niet Macharius een typische naam was, als Ganeloen in de Karelromans, ‘voor dèn verrader, dèn valschen aanklager, dèn lasteraar’. Ofschoon er nu een vrij duidelijk verschil bestaat tussen een valse aanklacht en de gedragswijze van Macharius de advocaat, zo moeten wij toch in het oog houden, dat de gelijkstelling met de historische Macharius de Busco ook niet meer dan een waarschijnlijkheid is. Desondanks houd ik vast aan mijn oorspronkelijke mening, zulks om twee redenen. Vooreerst wijst de hele constructie in de samenhang van het spel er op, dat de schrijver niet dacht in de richting van een dergelijke typische verraders-, of aanklagersfiguur, maar veeleer in die van een bepaalde, in de gebeurtenissen betrokken persoonlijkheid. Zodanig zijn ook de graaf van Nassau, en de bisschop van Luik, in wiens bijzijn een der Heren van het hof de geschiedenis van Macharius' proef en diens verder lotgeval ophaalt. In gelijke geest is de vermelding in het spel van des bisschops naam, ‘Heere van Loon’, en van andere met name vermelde personen, ‘heer Heinderic de Bie ende heer Jan Boot’, een en ander in overeenstemming met de proza-kroniek. Daarbij komt als tweede overweging, dat de naam Macharius in de werkelijkheid niet zo zeldzaam was. A. Frenken noemt in zijn Memoriaal der dorpen en parochies Gerwen, Nuenen en Nederwetten ('s-Hertogenbosch, 1948) een zekere Makarius van Boert, een seculier priester, als deservitor (d.i. bedienaar van een pastoorsplaats bij vacature) te Gerwen-Nuenen in de jaren 1459, 1460-1464, 1469-1470, 1477, een Petrus Macharii in gelijke functie ao 1487 (p. 32), voorts een Petrus, zoon van Wilhelmus Macharii als rector belast met de bediening van het Maria- en H. Kruisaltaar te Gerwen (p. 39). Opmerking verdient dat de schrijver aan de naam Wilhelmus Macharii de bijvorm Keris toevoegt, een populaire vervorming die steun geeft aan de stelling dat de naam Macharius onder het volk niet ongewoon was. Zo vinden wij dan ook in de Plaatsnamen van Roosendaal, door Van Hasselt en Weijnen uitgegeven (Jaarboek nr. 8 van De Ghulden Roos, 1948, p. 148) een Macharisblock (ao 1694), waarbij de uitgevers behalve de advocaat uit het Spel vanden Sacr. ook een geslachtsnaam vermelden: Mr. Gerardt Macharis (te vinden bij Fruin, regesten van Reimerswaal nr. 261, ao 1564). Tone Wyters (d.i. Wouters), een der personages uit Karel Broeckaert's Jellen en Mietje ‘kwam ter wereld in d'Abeelstraet ten jare 1767, gedurende de triumphe van den heiligen Macharius.’ De bekendheid van dezeGa naar voetnoot1) | |
[pagina 335]
| |
Antiocheense bisschop uit de 10e-11e eeuw in onze streken kan blijken uit het opschrift van zijn Leven in Rosweyde's Generale Legende der Heylighen3, 1640, 10 April, waarin aan de vermelding van zijn naam en ambt zijn toegevoegd de woorden: ‘die te Ghent is rustende’. In het levensverhaal wordt verteld, dat hij ‘na veel reysens’ in Beieren kwam, Mens (d.i. Mainz) en Keulen bezocht, en via Mechelen, Kamerijk en Doornik Gent bereikte, alwaar hij stierf aan de pest. ‘Sijn lichaem wiert begraven voor de Autaer van S. Paulus.’ In het lied dat Stalpart van der Wiele hem wijdde in Gulde-Jaers Feestdagen wordt hij regelrecht toegesproken als Macarius van Gend, en zijn voorspraak ingeroepen voor de landen ‘daer in [zijn] Tombe staet’, Op dat de harde slaghen
Van krijghen, en van plaghen
Ons werden eens verset.
Van de hand van Rector A.P. HuysmansGa naar voetnoot1) kan behalve het door Dr. Saalborn vermelde genoemd worden een bijdrage in de Brabantse Almanak van 1949 (Helmond; p. 81 vv.), en een andere in Edele Brabant van 6 Mei 1949, waarin hij zijn mening tot uitdrukking brengt, dat het geen zin heeft te zoeken naar de plaats waar in de dagen der Hervorming het Sacrament van Mirakel zou kunnen verborgen zijn. Bij de litteratuur die Dr. Saalborn bij zijn hoofdstukje over de topografie opgeeft, missen wij het belangrijke stuk van Mr. F. Cerutti over het dorp Niervaart en de stad Klundert in het verleden.Ga naar voetnoot2) Waar de auteurskwestie behandeld wordt, komt de schrijver tot het besluit, dat de dichter zeker Smeken heette, dat het echter niet vaststaat wie déze Smeken was. Mak's bedenkingen in dit tijdschrift (42, 297v.) kon hij uiteraard nog niet in zijn beschouwing verwerken. Maar hij zegt: ‘Wij kennen geen Bredase dichter of rederijker Smeken. Wel een Ronsselaar (lees: Brusselaar) Jan de Baertmaker Smeken, van wiens hand in samenwerking met zijn collega Joannes Percheval we een zeer schoon mysteriespel bezitten: De Zeven Weeën van Maria, dat gedurende de regering van Philips van Bourgondië (1428-67) jaren lang in Brussel op de grote markt met veel succes werd vertoond.’ Wij vrezen intussen, dat Dr. Saalborn, mocht hij door zijn lezers- en spelerskring worden uitgenodigd, nu ook eens een uitgave te bezorgen van dat ‘zeer schoon mysteriespel’, in zeer grote moeilijkheden zou geraken. Het zij ons geoorloofd, hiervoor te verwijzen naar een opstel dat wij geschreven hebben voor de Miscellanea-Van Gils. De bemoeiing van deze rederijkers met het bedoelde onderwerp is een uitvloeisel van de stichting en uitbreiding van de Broederschap der Zeven Weeën, en deze Broederschap is eerst opgerichht in het laatste decennium der 15e eeuw. Er is overigens niet één, er zijn zeven spelen geweest (helaas: gewéést), analoog aan de zeven Bliscap-spelen, nog afgezien van een toneelwerk over hetzelfde onderwerp van Hendrik Maes. L.C. Michels. |
|