De Nieuwe Taalgids. Jaargang 43
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 317]
| |
Goddelycke aandachten.
| |
[pagina 318]
| |
zich na zijn huwelijk als boekverkoper zou gaan vestigen. Naar Van Eeghen vermoedde, verhuisde hij bij die gelegenheid naar de Haarlemmerstraat. Zes jaar later was hij wederom verhuisd en woonde hij ‘op de Zee-dijck, by de Kapel, in de Jonge Stierman’. Daar bezorgde hij de uitgave van twee in reformateurse en piëtistische geest geschreven werkjes van zijn vader: een herdruk nl. van het bekende en toentertijd zeer populaire boekje Onfeylbare Reghel van Winste sonder Verlies en in één band daarmee een uitgave van De Wissel-banck geopentGa naar voetnoot1). Het nu teruggevonden werkje stamt dus uit de eerste jaren van Christoffel Luykens werkzaamheid als boekverkoper. Evenals alle hier genoemde uitgaven ademt ook dit boekje geheel de geest van het reformateurse en piëtistische christendom van de tweede helft der zeventiende eeuw. 2e: hebben wij, blijkens de met de initialen P.S. gesigneerde voorrede, in de Goddelycke Aandachten een werkje vóór ons van de hand van Pierre Serrurier of Petrus Serarius, wiens naam door Van Eecke genoemd wordt in verband met de bekering van Jan Luyken.Ga naar voetnoot2) Uit Keulen verdreven, was deze uit het Zuiden afkomstige, misschien te Antwerpen geboren ‘priester der algemeene christelijke kerk’ te Amsterdam een vurig voorstander geworden van de vermaarde doopsgezinde leraar Abraham Galenus, die de gemeente steeds dringender de eis stelde terug te keren tot de zuiverheid van het apostolisch christendom. Evenals de oude Luyken trad Serarius in de z.g. lammerenkrijg op als een warm pleitbezorger van de allerwegen aangevallen Galenus. In 1655 publiceerde Casper Luyken onder de titel Ondersoeck over den inhoud van twee Boecxkens etc. een antwoord op een tweetal pamfletten waarin Galenus zeer scherp en hatelijk was aangevallenGa naar voetnoot3). In 1659 schreef Serarius ter verdediging van de gevierde leraar een pamflet onder de titel De Vertredinge des Heyligen Stadts, waarin hij antwoordde op een drietal vragen die Ian Iansz. Swichtenheuvel de doopsgezinde leraar had voorgelegd in een geschriftje tegen de XIX Artikelen van Dr Galenus en Ds David SpruytGa naar voetnoot4). De oude Luyken en Serarius waren echter meer | |
[pagina 319]
| |
dan geestverwanten. Blijkens Serarius' voorrede voor het reeds genoemde werkje van Casper Luyken, De Wissel-banck geopent, heeft er ook een persoonlijke relatie tussen hen beiden bestaan. Uit het feit dat de uitgave der Goddelycke Aandachten bezorgd werd door de vermoedelijk nog bij zijn ouders inwonende Christoffel Luyken mogen wij concluderen, dat Serarius vanoudsher tot de kennissenkring der Luykens behoorde. En bovendien mag men veilig aannemen, dat Jan Luyken in het piëtistische milieu van het ouderlijk huis van jongsaf met Serarius' Goddelycke Aandachten bekend is geweest. 3e: bezitten wij in de Goddelycke Aandachten een piëtistische bewerking van Herman Hugo's beroemde Pia Desideria, die in 1624 te Antwerpen bij Henricus Aertssens verschenen en waarvan Justus de Harduyn vijf jaren later bij dezelfde uitgever een fraaie vertaling bezorgde onder de titel Goddelycke WenschenGa naar voetnoot1). Serarius' bewerking bewijst hoe de poëzie van Pater Hugo óók appelleerde aan de vroomheid van het piëtistisch gemoed. In zijn voorrede bekent de bewerker ‘dat, ziende eerst deeze Zinne-beelden in 't Latijn, met schoone çierlijke Vaarzen, verklaart, (z)ijn hert daar van niet weynig is geraakt geweest; en dien volgens op-gewekt, dezen geestelijkenGa naar voetnoot2) handel en order verder na te speuren’. Evenals de Pia Desideria zijn ook Serarius' Goddelycke Aandachten vervat in drie delen, elk bestaande uit vijftien zinnebeelden met bijbehorend gedicht: 1e. Goddelyke Aandachten ofte Jonsten eens Boetvaardige Ziele (bij Hugo: Gemitus animae poenitentis), 2e. Goddelyke Aandachten ofte Jonsten eens Geheyligde Ziele (Vota animae sanctae), 3e. Goddelyke Aandachten ofte Jonsten eens Lief-rycke Ziele (Suspiria animae amantis). Aan dit geheel van driemaal vijftien zinnebeelden gaat evenals in de Pia Desideria een zinnebeeld vooraf, toegelicht in een vrij uitvoerig vers: Een Ziele haar zelven DEN HEERE JESU CHRISTO eenvuldelijk opdragende, en haar nood hem te kennen gevende. In tegenstelling tot de vrij uitvoerige verzen der Pia Desideria tellen de ‘vaarsjens’ van de Goddelycke Aandachten doorgaans slechts acht à tien regels. Al sprak Serarius in zijn voorrede van Hugo's verzen als van ‘schoone çierlijke Vaarzen’, toch was hij al dichtende weinig gevoelig voor de schoonheid van diens poëzie. Mythologische praal, fraaie uitweidingen, vernuftige wendingen - dat alles liet hij achterwege. Serarius interesseerde zich alleen voor de quintessens van de vroomheid der Pia Desideria. In Hugo's gedicht bij de eerste zinneprent van deel I trof hem blijkbaar het barokke pathos in de kreet van afschuw waarmee de dichter spreekt over de helse duisternis in het eigen gemoed: ‘Hei mihi quàm densis nox incubat atra tenebris! / Talis erat, Pharios quae tremefecit agros. / Nubila, lurida, squallida, tetrica, terribilis nox; / Nocturno in censu perdere digna locum.’ Aan een vrije vertaling van deze regels voegde Serarius een | |
[pagina 320]
| |
verzuchting toe, geïnspireerd door het slot van Hugo's vers, waar de dichter bidt een enkele straal te mogen ontvangen van het Goddelijk licht. Zo ontstond het vaarsje bij het 1e zinnebeeld van deel I der Goddelycke Aandachten, dat wij ter karakterisering van Serarius' poëzie hier laten volgen: Ey my! wat grouzaam nacht, watGa naar voetnoot1) dikke duysterheeden
Hebben, aan alle kant, bezeeten all' mijn leeden?
Hel-donker, en vol schriks, is binnen mijn gemoed,
En buyten vind' ik niet, waar heen 'k my keeren moet:
Och! die my heeft gemaakt, dat dien ook eens geliefde
Een straaltje van zijn licht, een blikje van zijn liefde,
Te geven aan mijn ziel, waar door ik, met bescheyd,
Den wegh eens treffen mocht die tot het leeven leyd.
4e: bezitten wij in Serarius' Goddelycke Aandachten zoveel als de grondtekst van de emblema-gedichten der Goddelyke Liefde-Vlammen, Van een Boetvaardige, Geheiligde, Liefhebbende, en aan haar selfs-stervende Ziele, in drie Deelen verdeelt. Afgebeeld door Vijftig Nette Koopere Figuuren, etc.... Ten meerendeel door P.I.L.B.C. De auteur van deze in 1691 bij Johannes Boekholt te Amsterdam verschenen bundel blijkt de verzen van Serarius, althans verscheidene daarvan, uitgebreid te hebben door ze vrij te bewerken, soms ook door er zonder meer een aantal regels aan toe te voegenGa naar voetnoot2). Zo luidt het gedicht bij de eerste zinneprent van deel I der Goddelyke Liefde-Vlammen: Ay my! wat droever nacht, wat dikker duysterheden!
Zyn ront en tom om my; besetten al mijn leeden,
Hel-donker, en vol schriks is binnen mijn gemoet,
En buyten vind ik niet, waar heen 'k my keeren moet.
Och! die my heeft gemaakt, dat die het eens beliefde
Een straaltje van sijn licht, een blikje van sijn liefde
Te geven aan mijn Ziel, waar door ik met bescheyd
Den weg eens treffen mocht die tot het leven leyd,
Dan sou mijn arme Ziel een weynig sich verquikken;
Daar s'anders door elend en droefheyd moet verstikken.
ô Gy mijn liefste Heer! gy aller levens licht!
Laat ik uw schoonheyd sien in Jezus aangesicht!
Och! laat uw morgenstond doch in mijn hert opdagen,
Dan sal ik vrolik zijn, en niet meer soo veel klagen.
Er is daarnaast nog een andere - vijfde - reden waarom het weergevonden werkje van Petrus Serarius de aandacht verdient van de Luykenonderzoeker. De Goddelycke Aandachten dienen namelijk betrokken in het onderzoek naar de bronnen van Jezus en de Ziel, deze ‘Geestelyke Spiegel voor 't gemoed, bestaande in veertig aangenaame en stichtelijke zinnebeelden, vervat in Drie Deelen’. In zijn studie over De oorsprong van Jezus en de Ziel wees F. Reitsma erop, dat alle, vooral de mystieke-, emblemaboekjes familietrekken vertonenGa naar voetnoot3), maar toch kon hij in zijn bekende uitgave van Luykens eerste mystieke bundel bij enige prenten met voldoende zekerheid aantekenen, dat zij geheel of gedeeltelijk geïnspireerd werden door de prenten van Boëtius | |
[pagina 321]
| |
in Hugo's Pia DesideriaGa naar voetnoot1). Ook wat de typografische indeling van de bundel betreft meende deze onderzoeker een bijzondere overeenkomst te kunnen constateren tussen Jezus en de Ziel en de Pia Desideria. ‘Herman Hugo’ - aldus Reitsma - ‘laat op prentje en gedicht eenige, soms vele bladzijden proza volgen: citaten uit den bijbel en kerkvaders. Ook Luyken; doch met zijn 2 bladzijden proza toont hij meer zelfbeheersching. Al zijne volgende zinnebeeld-bundels zijn er zelfs geheel zonder’Ga naar voetnoot2). Blijkens de prenten heeft de dichter van Jezus en de Ziel de Pia Desideria gekend, daaraan kan geenszins getwijfeld worden. Er bestaat echter géén reden om de typografische indeling van Luykens bundel speciaal met die van Hugo's werkje te vergelijken. Al komen de beide bundels inderdaad hierin met elkaar overeen, dat het prentje en het gedicht gevolgd worden door een prozacommentaar, op een drietal, naar wij menen geenszins onbelangrijke punten wijkt de indeling van Jezus en de Ziel van die der Pia Desideria af. En wat nóg belangrijker is: juist op deze punten blijkt de indeling van Luykens eerste mystieke bundel geheel in overeenstemming met die van Serarius' Gòddelycke Aandachten. 1e: is het Reitsma ontgaan, dat waar bij Herman Hugo het prentje aan het gedicht voorafgaat, de volgorde in Jezus en de Ziel evenals in de Goddelycke Aandachten juist omgekeerd is. 2e. Terwijl Pater Hugo de onder de prent gegraveerde tekst telkens boven het daarbij behorende gedicht en de daarop volgende prozatekst herhaalde, gingen Serarius en Luyken anders te werk. Zij plaatsten boven de gedichten namelijk geen tekst, maar een titel. Interessanter nog is het te zien, hoe het titel-type van de Goddelycke Aandachten geheel gelijk is aan dat van Jezus en de Ziel. Van het hiervóór uit Serarius' boekje geciteerde gedicht bijv. luidt de titel: Een ZIELE, in de Duysternisze, omme-zoekende. Wij citeren verder: Een ZIELE, beginnende haar dwaasheyd te zien; Een ZIELE, tot boete, scherp aan-gedreeven; Een ZIELE, om verzoeninge, smeekende en biddende; Een ZIELE uitwendigh den zinnelijke leden gestorven, en inwendigh na den Geest levende; De ZIELE om-gegord en bereyd om dat Goddelijk Licht te volgen; Een ZIELE, daar de Goddelijke liefde 's menschen Natuur begint aan te tasten. Andere titels, met een persoonsvorm, zijn bijv.: De ZIELE word haar zelven gram, om de grimmigheyd Gods t'ontgaan; De ZIELE, voor haar zelven bevreest, zoekt heul aan God; De ZIELE, aan haar eygen krachten beswijkkende, roept om hulpe en genaade. Uit Jezus en de Ziel citeren wij ter vergelijking: De Ziele gestadig tegen den stroom der zonden oproeijende; De Ziele haar alleen tot Christus houdende; De Ziele met Gods genade aangeblikt; De Ziele rustende van alle uiterlyke menigvuldigheden, waakt met het inwendige oog des gemoedsGa naar voetnoot3). Zoals men ziet, is het karakter van de titels volmaakt eender. Eén enkele titel der Goddelycke Aandachten vindt men vrijwel eensluidend bij Luyken terug. De Ziele op haar zelve gelaaten, bevind haare nietigheid, aldus luidt de titel van het bekende gedicht bij het VIIIe zinnebeeld van Jezus en de Ziel. Zij gaat blijkbaar terug op die van het derde gedichtje van deel II der Goddelycke Aandachten: De ZIELE, op haar zelven gelaaten, bevind haar swakheyd.. | |
[pagina 322]
| |
Het 3e punt waarin Jezus en de Ziel met Serarius' Goddelycke Aandachten overeenstemt, bestaat hierin, dat men in beide bundels onmiddellijk onder het gedicht bij de zinneprent een ‘Goddelyk Antwoord’ aantreft, dat in Hugo's Pia Desideria geheel ontbreektGa naar voetnoot1). Dit ‘Goddelijk Antwoord’ vormt geenszins een bijkomstigheid van Serarius' bundeltje. Zoals uit de voorrede duidelijk blijkt, hebben wij hier te doen met een essentiëel element in de compositie van het boekje. Uit dit voorwoord citeerden wij reeds de passage waar Serarius zegt, dat hij bij het zien van de door hem gebruikte, in schone en sierlijke verzen verklaarde zinneprenten geïnspireerd werd tot het verder naspeuren van de daarin vervatte ‘geestelijke handel en order’. ‘En dus doende’ - aldus de auteur - ‘hebbe nu en dan mijn bedenkinge daar over, met een Vaarsje acht oft thien, uyt-gedrukt’, en wat hij daarop onmiddellijk laat volgen, verdient onze bijzondere aandacht: ‘en het zelve op een t' Zaamen-spraak, tusschen de Ziele en God, gelijk ghy hier zien moogt, gepast’. Men behoeft, in overeenstemming met de voorstelling op de prentjes, God slechts te vervangen door Jezus, en men heeft de titel van Luykens dʹebuut als mystiek dichter vóór zich. Reeds in de 16e jaargang van De Navorscher legde een zekere Constanter, zonder zich dat evenwel bewust te zijn, verband tussen Serarius' Goddelycke Aandachten en Luykens Jezus en de Ziel! Constanter wees namelijk op de inspirerende betekenis van de Goddelyke Liefde-Vlammen voor Luykens mystieke debuut. Hij was van mening, dat er een uitgave van de Goddelyke Liefde-Vlammen bestaan moet hebben ouder dan de oudste ons bekende, die van 1691 dateert, vrij wat ouder zelfs dan de eerste uitgave van Jezus en de Ziel (1678). In het lezen van deze ‘vertaalde’ Pia Desideria zou Luyken aanleiding hebben gevonden tot het schrijven van zijn eerste mystieke bundelGa naar voetnoot2). Het teruggevonden werkje van Serarius komt nu in zekere zin de juistheid van dit vermoeden bevestigen. Lang vóór Jezus en de Ziel bestond er in de Goddelycke Aandachten inderdaad een piëtistische ‘vertaling’ van Hugo's Pia Desideria, waarmee Luyken van jongsaf bekend moet zijn geweest. Daarop greep hij in sommige opzichten terug, toen hij zijn ‘oud en slecht gezelschap’ verlaten had en zich tot het schrijven zette van Jezus en de Ziel. Wij mogen de Goddelycke Aandachten dan ook veilig beschouwen als een voorbeeld van de meest bekende bundel voortgekomen uit de wereld van het Nederlandse piëtisme der zeventiende eeuw. Daarmee is ook de relatie tussen Luyken en de door Van Eecke in zijn levensverhaal genoemde Serarius aanmerkelijk concreter voor ons geworden.
Breda, Juni 1950. Karel Meeuwesse. | |
[pagina 323]
| |
Reproductie op ware grootte van het eerste zinnebeeld met bijbehorend gedicht en Goddelyk Antwoord.
|
|