De Nieuwe Taalgids. Jaargang 43
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |||||||
Een kleinigheid over referein en refrein.Filologen krijgen wel eens het verwijt te horen, dat zij zich druk maken om detailkwesties, die weinig, of zelfs helemaal geen belang hebben. Kleinigheden zijn echter niet altijd zo onbelangrijk als leken wel menen te weten. De terminologie bijvoorbeeld, moet duidelijk zijn en scherp omlijnd; zij mag niet voor verschillende interpretaties vatbaar zijn; voor één bepaald ‘ding’ moet zij zoveel mogelijk één bepaalde benaming bezitten, en vice versa. Hoe dichter zij dit doel benadert, hoe meer zij geprezen kan worden als een volwaardig wetenschappelijk instrument, dat nu en in de toekomst ieder misverstand uitsluit. Dit doel bereikt men nu eenmaal niet zonder uiterst nauwkeurig te werk te gaan. Geen enkele ingewijde zal durven beweren, dat de Nederlandse literatuurwetenschap in dit opzicht voldoening schenkt. Integendeel! De eenvoudigste termen geven nog aanleiding tot verwarring, omdat zij met onvoldoende accuratesse gebruikt worden. Aldus de naam van de strofische dichtsoort, die de rederijkers, naast het spel van sinne, met kennelijke voorliefde beoefenden. Gaat men een willekeurig aantal literairhistorische geschriften na, dan stelt men vast dat deze dichtsoort nu eens refrein genoemd wordtGa naar voetnoot1), dan weer refereinGa naar voetnoot2). De schrijvers die zich van deze laatste vorm bedienen, zijn kennelijk in de meerderheid: onder de 21 ‘onderzochte’ auteurs zijn er 14 die referein en slechts 7 die refrein verkiezen. Op het eerste gezicht is het niet duidelijk, waaraan dit verschil te wijten is. In beide groepen treft men de meest vooraanstaande geleerden aan. Het kan ook niet verklaard worden door de afwijking in het taalgebruik van Noord- en Zuid-Nederland: beide spellingen liggen zelfs opvallend gelijkmatig verdeeld over het gehele Nederlandse taalgebiedGa naar voetnoot3). Evenmin kan men zeggen dat | |||||||
[pagina 312]
| |||||||
het verschijnsel gebonden is aan de tijd, waarin de auteurs leefden. De moderne geleerden maken naar verhouding wel meer gebruik van de vorm refrein dan hun oudere collega's, maar deze schrijfwijze heeft de andere nog lang niet verdrongen. Referein weet het quantitatief overwicht nog steeds te handhaven. Nu zijn wij het met Dr. van Elslander volledig eens, dat het ‘vanzelfsprekend geen zin [heeft] er over te twisten welke de ‘juiste’ vorm is’Ga naar voetnoot1). Daarentegen achten wij het wel nuttig te onderzoeken, wat als de meest practische schrijfwijze kan worden beschouwd, rekening houdend met de functie, welke de benaming moet vervullen, d.i. dienst doen als literairwetenschappelijke term. Laten wij dus dit probleem even onder de loupe nemen, zonder het principe uit het oog te verliezen, dat wij in de eerste alinea van deze bijdrage uiteengezet hebben. Iedereen stemt er nu wel mee in, dat deze benaming, evenals zovele andere rhetoricale termen, aan het Frans ontleend werd. Blijkt dit niet reeds uit de oudste spelling van het woord: refrainGa naar voetnoot2)? Later wordt de term op alle mogelijke manieren geschreven, die men evenwel kan herleiden tot de hoofdtypen refereyn en refreyn. Deze laatste spelling gaat natuurlijk terug op het Franse refrain. Refereyn daarentegen zou volgens De Casteleyn zijn ontstaan te danken hebben aan de etymologie van het woord: ‘Referein is ghedenommeerd, Vut causen om dat den stock werd gherefereerd’Ga naar voetnoot3). Vroeger hebben sommigen deze verklaring aanvaardGa naar voetnoot4); thans wordt zij echter niet meer au sérieux genomenGa naar voetnoot5). De moderne geleerden beschouwen refereyn als een ‘Streckform’ ontstaan uit refreynGa naar voetnoot6). Wat hier ook van zij, het is een feit dat de rederijkers zelf met een verrassende regelmaat de vorm refereyn gebruikten, en slechts bij hoge uitzondering refreynGa naar voetnoot7). Het heeft werkelijk geen zin hier een lijst te laten volgen van al de bundels, waarin men nagenoeg voortdurend de schrijfwijze refereyn aantreft. Dergelijke lijst zou immers op weinig na uitgroeien tot een volledige bibliografie van de refereinliteratuur. Een willekeurige greep uit de min of meer bekende verzamelingen volstaat overigens om dit overwicht concreet aan te tonen: op twaalf bundels troffen wij niet minder dan elfmaal refereyn aan, en slechts eenmaal refreynGa naar voetnoot8). | |||||||
[pagina 313]
| |||||||
Waaraan deze voorkeur van de rederijkers te danken is, kan men thans moeilijk uitmaken. Dat zij uitsluitend moet worden toegeschreven aan De Casteleyn's glippertje op etymologisch terrein, achten wij uitgesloten. Uit onze steekproeven is immers gebleken, dat de spelling referein reeds lang vóór 1555 in gebruik was, d.i. het jaar waarin de Const van Rhetoriken voor het eerst in druk werd verspreid. Daaruit volgt, dat De Casteleyn via de bestaande schrijfwijze tot zijn etymologie gekomen moet zijn, en niet omgekeerd. De verklaring van Matthijs heeft de vorm referein dus niet in omloop gebracht; ten hoogste heeft zij het gebruik er van na 1555 bevorderd. Nu is het wel mogelijk, dat het verschil in schrijfwijze tussen Ned. referein en Fra. refrain ten dele verklaard moet worden door het verschil in betekenis. Inderdaad, Molinet bijvoorbeeld, noemt de betreffende dichtsoort ballade, en de regel die aan het einde van iedere strofe herhaald wordt, refrainGa naar voetnoot1). De Casteleyn echter, noemt de dichtsoort referein, en de regel die telkens herhaald wordt, stockreghelGa naar voetnoot2). En hij staat in dit opzicht niet alleen, want bijna alle rederijkers gebruiken de Nederlandse termen met deze betekenissen, zowel vóór 1555 als er naGa naar voetnoot3). De moderne schrijvers hebben dit onderscheid wel opgemerktGa naar voetnoot4), maar het wil ons voorkomen dat er totnogtoe niet voldoende belang aan werd gehecht in verband met het probleem, dat ons thans bezighoudt. Dit geheel ten onrechte, want het verschil in betekenis tussen 16e-eeuws Ned. referein en Fra. refrain is in het hedendaagse Nederlands blijven bestaan. Het volstaat er een paar verklarende woordenboeken op na te slaan om dit vast te stellen. In het Woordenboek der Nederlandsche Taal zijn de betreffende letters nog niet verschenen, maar in de zesde uitgave van Van Dale leest men onder refrein: 1. herhaling van woorden of vers- | |||||||
[pagina 314]
| |||||||
regels...; 2. iets waarop men herhaaldelijk terugkomtGa naar voetnoot1). De betekenis ‘strofisch gedicht’ wordt hier dus niet eens vermeld. In de zevende uitgave van dit werk vindt men onder referein een verwijzing naar refrein; daar leest men dan: 1. herhaling van dezelfde woorden of versregels...; 2. strofisch gedicht...; 3. iets waarop men telkens terugkomtGa naar voetnoot2). Aan 2. wordt evenwel toegevoegd: ‘in deze bet. spelt men vaak referein’; hieruit blijkt dus duidelijk, dat beide termen elkaar niet dekken. Gaat men nu te rade bij J. Verschueren, dan leest men onder refrein: 1. herhaling van bepaalde woorden of versregels...; 2. iets waarop men herhaaldelijk terugkomt; 3. referein. Onder referein vindt men: gedicht met een refrein...Ga naar voetnoot3). Deze verklaring nu, suggereert ten duidelijkste, dat de meest gangbare betekenis van refrein is: herhaling van bepaalde woorden of versregels. De andere woordenboeken bevestigen dit, want deze betekenis staat altijd voorop. Ten slotte wordt ook referein door de samenstellers van onze woordenboeken erkend, aangezien zij het vermelden, en dit met slechts één betekenis: strofisch gedicht uit de tijd der rederijkers.
Nu is het wel typisch dat de voorstanders van refrein juist de vorm kiezen, die de rederijkers zelf het minst gebruikten. Wat heeft hen daartoe aangezet? Reeds dadelijk valt het op, dat slechts weinigen hun schrijfwijze verantwoorden; de enkelen die dit nodig achtten beroepen zich dan nog meestal op het voorbeeld van anderen. Substantiële critiek vindt men weinig. Aldus Dr. C. Kruyskamp, die verwijst naar het voorbeeld van Van Helten. Hier wordt alleen nog aan toegevoegd: ‘Voor het gebruik van de archaïstische spelling referein bestaat m.i. weinig grond’Ga naar voetnoot4). De reden waarom men wél refrein zou moeten schrijven, verzuimde hij echter te vermelden. Het precedent van Van Helten kan deze spelling niet rechtvaardigen; het probleem wordt er immers slechts door verschoven: waarom schreef Van Helten dan refrein, en niet referein? Dr. Van Elslander beschikt over meer precedenten en volgt het voorbeeld van Van Helten, Kruyskamp en Van Mierlo. Hij doet dit omwille van de uniformiteitGa naar voetnoot5) maar verliest uit het oog, dat de meerderheid der literatuurhistorici referein schrijft, zodat zijn handelwijze uiteindelijk niets bijdraagt tot het bereiken van eenvormigheid. Prof. van Mierlo deed nog de ernstigste poging om de spelling refrein te verantwoorden. Hij schrijft nl.: ‘...referein beteekent ook hetzelfde als refrein, daar het eerste naar het laatste genoemd is; zoo zullen wij ook steeds refrein spellen, om de dubbelzinnigheid tusschen referein en refrein te vermijden’Ga naar voetnoot6). Of deze toelichting veel opheldering brengt en over- | |||||||
[pagina 315]
| |||||||
tuigingskracht bezit, is echter een andere vraag. Naar onze mening kunnen volgende opwerpingen geformuleerd worden:
De aangehaalde schrijvers zijn er dus niet in geslaagd ons te overtuigen van de wenselijkheid van de spelling refrein. Anderdeels is het ons ook niet duidelijk, waarom het woord referein vermeden zou moeten worden. De lexicografen namen het zonder critiek op, zoals uit het bovenstaande gebleken is. Heeft soms de al te spitsvondige etymologie van De Casteleyn de term in discrediet gebracht? Maar het feit dat de etymologische verklaring van een term niet langer houdbaar is, kan geen reden zijn om die term te weren. Het mooiste voorbeeld hiervan is wel het woord rederijker zelf. Deze term is in de volle zin des woords een product van z.g. volksetymologieGa naar voetnoot1) - wat van referein niet eens kan worden gezegd - en toch denkt niemand er aan de term om die reden te vervangen. De schrijfwijze referèin kan evenmin bestreden worden met er op te wijzen, dat het woord ontleend werd aan het Frans, en dus in overeenstemming met Fra. refrain, refrein gespeld zou moeten worden. Niemand zal tegenwoordig de Franse herkomst nog betwisten, en de gerekte schrijfwijze doet daar zeker geen afbreuk aan. Andere algemeen aanvaarde rhetoricale termen zoals rederijker, landjuweel, werden ook aan het Frans | |||||||
[pagina 316]
| |||||||
ontleend, en hun spelling verschilt nog meer van het Franse model dan referein. Waarom zou men hier dan rekening moeten houden met een overweging, die men ginds ongestraft over het hoofd meent te mogen zien? De spelling referein biedt integendeel menig voordeel, dat refrein ons onthoudt.
Naar onze mening vérdient de schrijfwijze referein dan ook de voorkeur boven refrein, niet omdat de eerste spelling juister zou zijn, maar wel omdat zij practischer is, en een nauwkeurig afgebakende, ondubbelzinnige terminologie mogelijk maakt. Dr. G. Jo Steenbergen. |
|