Nogmaals over het pronomen UE.
I.
In Stalpart's ao 1622 uitgegeven dichtwerk Het Vrouwelick Cieraet van Sint Agnes versmaedt lezen wij op p. 130 het volgende:
Ach! zeit hi, schoon Jonckvrouw, Juiweel van miin Ventuiren,
Hoe lang zal dezen Rouw mi dan noch bliven duiren,
Dat ick van uwer E gunst onzeecker tusschen hoop
En vrees, al wat ik zins en levens heb verloop?
Dit geval, dagtekenend uit ongeveer dezelfde tijd als Huygens' quitteert V.E. la Cour (1621), is door zijn biezondere gedaante zeer opmerkelijk. Wij hebben te doen met een verbogen vorm, en wel een tweede naamval, van U.E. (= Uw Edelheit). De maat van het vers leert, dat hij in twee lettergrepen moet worden gesproken: [ywre.], misschien [y:re.] met uitval van de w. Voor de reductie van het aantal lettergrepen kan men op dezelfde bladzijde vergelijken:
En hier bestaet de Vrier te bidden en te perssen.
vrier, éénlettergrepig, = ‘vrijer’. Men moet voor Stalpart uitgaan van de niet-gediftongeerde vorm.
De klemtoon in uwer E ligt op de beginsyllabe. Dit is voor U.E. reeds vroeger aangewezen (Kern, N.Tg. XXI, 18), maar moet in dit geval opmerkelijker heten, omdat anderzijds de verbuiging inhoudt, dat voor Stalpart de vorm zich nog minder ver van zijn oorsprong verwijderd had.