De Nieuwe Taalgids. Jaargang 43
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 284]
| |
Het hoogmoedsmotief in Van Eeden's drama's.Reeds als student heeft Frederik van Eeden bijval geoogst met comedies: Het Sonnet (1883), Het Poortje (1884), Frans Hals (1884), De Student thuis (1886). Dadelijk daarna schreef hij het fantastische Don Torribio, waarin hij een oud motief op oorspronkelijke wijze gebruikte om zowel de demagoog als het hof in 't zonnetje te zetten. Dit stuk werd toen niet opgevoerd omdat het koninklijk subsidie aan de satire zou kunnen bezwijken. Deze teleurstelling heeft Van Eeden, naar hij later getuigde, de lust benomen om voor het toneel te schrijven, vandaar de leesdrama's, De Broeders en Lioba, maar ongetwijfeld zitten er diepere oorzaken achter. Pas in 1906 - na kennismaking met het Deutsche Theater en aanmoediging door de regisseur Arthur Kahane - begint hij weer dramatisch werk te leveren; in 12 jaar volgen elkaar acht stukken op: 1906: Minnestral, De Zendeling; 1907: IJsbrand, De Stamhouder, De Idealisten of Het Beloofde Land; 1909 Het Paleis van Circe; 1914 De Heks van Haarlem; 1916-'18 De Bokkenrijder of Het Skelet. Het zwakke ouderdomswerk dat daarna komt blijve buiten beschouwing. Van vier dezer stukken liggen de gemeenschappelijke wortels diep in de ziel van de schrijver: Minnestral, IJsbrand, De Heks en Het Skelet. De vier overige, zwakkere, wortelen ondiep in zijn recente levenservaringen. De gemeenschappelijke wortel van de eerstgenoemde is het hoogmoedsmotief, dat van 1893 af in Van Eeden's dagboek te volgen is. 19 Februari 1893 noteert hij: ‘de man die het essentieel dramatische van onzen tijd zou ondergaan, die figuur, onze Faust, onze Hamlet, is nog niet geschreven.’ In margine staat daarnaast: ‘Dit wordt Trots Verbrijzeld. 1896’, en deze aantekening wordt begrijpelijk door de notitie van 11 Dec. 1895: ‘de tragedie die na den roman komt, Walter Rolland. Vooral door den indruk der krankzinnigheid, de vreeselijkste geesel - en de tragische grootheid die te dragen. Niet zonde - trots is het motief. Trots verbrijzeld.’ Ik wijs er nu vast op, dat de naam Walter Rolland in 1906 gegeven wordt aan de geldkoning uit Minnestral, en dat het krankzinnigheidsmotief in IJsbrand voorkomt. Vijf jaar later, in Juni 1901, maakt V.E. een lijst van zijn plannen en daaronder zijn er twee die zich met de genoemde gegevens bezig houden: de groote comedie De Kooplui, waarin de Minnestral-figuur nu duidelijk te herkennen is, ook zijn verwantschap met de wilde natuur zit er al in, en het stuk zal eindigen met het groote geluksfeest aller mensen, de Nieuwe Schoonheid, schoner dan de wilde natuur: men herkent het slot van Kleine Johannes III. Trots Verbrijzeld wordt daar nu naast vermeld, het kan een drama of een roman worden, maar een half jaar later, 26 Jan. 1902, zijn beide motieven weer verbonden: ‘een drama van een man die keizer worden wou, een drama in verzen, maar toch modern. 1e tooneel: het zeestrand. Het is Trots Verbrijzeld. De hoofdpersoon zoekt het hoogste, maar zonder liefde. Hij zoekt de sensatie en de macht, om zonde en onrecht bekommert hij zich niet. Een deemoedige vrouw, die hem volgt.’ Hier is de Walter Rolland duidelijk getekend, die op de vragen van zijn vrouw Viola, waarom hij zijn meedogenloos beursspel ten koste van alle andere mensen blijft spelen, antwoordt: ‘Om de macht.’ En weer 6 weken later, 7 Maart 1902, is Minnestral - die later Sirius zal heten - zijn tegenspeler geworden, | |
[pagina 285]
| |
‘de luchtige strijder, die door geen weerstand geschaad kan worden’ tegenover ‘de hoogmoed die van de grootste gaven niets terecht brengt, de man die keizer worden wou en door zichzelf in de diepste ellende zinkt’. Drie jaar later, in Juni 1905, wordt tot de plannen op korte termijn gerekend: Minnestral (nog steeds Triltral genoemd), en tot die op lange termijn, pas na 1910 te verwerkelijken: Trots Verbrijzeld. Dus nu is al duidelijk, dat de concrete uitwerking van het hoogmoedsmotief in de Walter Rolland uit Minnestral V.E. niet bevredigt als uitwerking van het oerplan, hij is nl. wel een tomeloze machtsfiguur geworden, maar slechts in materiële zin; geen Prometheus die tegen de Goden opstaat, maar een door Minnestral geïnspireerd millionnair, zoals V.E. toen voor sociale hervorming onmisbaar was gaan achten. Maar in hetzelfde jaar 1905 wordt het thema Trots Verbrijzeld verder gesponnen: 15 Dec.: ‘Tevens ontstond van nacht de juiste scherpe conceptie van een nieuw drama dat dan zal wezen, wat zoo lang in mij leefde: Trots Verbrijzeld. In welken tijd het zal spelen, is onverschillig. Het beeldt eeuwige waarheden. De man die uit àl te hoog willen, ten val komt. Hij zoekt de volmaaktheid, hij maakt zich los van de wereld, van alle banden, hij streeft naar het hoogste, het uiterste. Hij is in staag gesprek met God. Hij krijgt vizioenen, hij ontzegt zich alles, hij uit zich in diepe, hartstochtelijke woorden. Hij ontziet niets. Hij wil volmaakt zijn, niet hard, maar volmaakt. Een booze demon, die de gedaante aanneemt van een jong vriend, misleidt hem en voert hem verder en verder. Dit is voorbereid in Hemelsfeer. Hij heeft een trouwe vrouw, die hem niet loslaat, en die geduldig strijden blijft tegen den demon. Eindelijk komt hij tot volslagen waanzin. Maar dan redt zij hem, door zich te geven aan den demon, den jongen vriend. Ze neemt die schuld op zich, welbewust, om hem te redden. Dan breekt des demons macht, en de booze toover. En hij ontwaakt uit zijn dwaling, verbrijzeld door haar deemoed.’ IJsbrand schemert hier al door, maar van al deze laatste dingen is niets gekomen: echtgenoten zijn bij V.E. nooit anders dan bekrompen en onbenullig. Minnestral wordt dan in een paar vacantieweken in 1906 geschreven en dan komt IJsbrand. 20 Maart 1907: ‘De grootste triomf voor den dramaticus schijnt mij deze, dat hij er in slaagt het bovenstaande - het contrast tussen het groot-menschelijke en de trivialiteit van de massaalwezens - te bewaarheden in de situatie van den held in 't gekkenhuis. Voor den held in 't moderne leven is de waanzin de noodwendige tragiek. Zoo niet dat hij zelf ondergaat, dan toch, dat hij voor waanzinnig wordt gehouden en als zoodanig behandeld. Ik denk, dat ik in Trots Verbrijzeld toch tot deze poging komen zal. Daarin het individu, dat groot leeft, dat uit spontane kracht tegenover de gansche maatschappij komt te staan, steeds vasthoudend aan de eeuwige levenskern, en dus natuurlijk het leven leidt van een waanzinnige. In de expositie reeds wordt de held als waanzinnig voorgesteld door zijn triviale omgeving. Een klein familie-drama, waarvan de intrige om die krankzinnigheid van dat familie-lid draait. De aandacht van den toeschouwer wordt eerst door die kleine verwikkeling getrokken, totdat de figuur van den waanzinnige zelf verschijnt en de toeschouwer begrijpt, dat er een beschouwingshoogte is van waar deze waanzinnige niet waanzinnig is. Hij spreekt steeds tegen geleiders, onzichtbaar om hem heen. - Terwijl ik het bovenstaande schrijf, begrijp ik dat | |
[pagina 286]
| |
dit niet is Trots Verbrijzeld, maar een nieuw drama, een waarachtige tragedie.’ Twee dagen later komt het slot. IJsbrand is een treurspel der onbegrepenheid, geschreven door een idealist tijdens het ineenstorten van zijn pogingen: in 1907 gingen Walden en de Eendracht te gronde. Van Eeden moest zichzelf onder mislukking, hoon en verguizing wel troosten met een gedachte die hij later in de Heks van Haarlem laat uitspreken: ‘goed gezegd, alleen een eeuw of tien te vroeg’. IJsbrand zegt voortdurend zulke dingen, vandaar het motto: ‘denn radotiren heisst nicht, wie's das gemeine Lexicon sagt, allein albernes Zeug reden, sondern auch: das Rechte zur unrechten Zeit sagen, welches dem sogenannten Verstande immer albern vorkommt’ (Goethe). Hoe dicht deze onbegrepenheid bij hoogmoed staat, is in het stuk zelf te lezen. Na 1907 verdwijnt het oude thema voor jaren uit het dagboek. Want Van Eeden's houding tegenover zijn zelfgevoel is na dat jaar veranderd. De ik-figuur uit De Nachtbruid kijkt weliswaar met enige zelfironie op de hoge muur neer - hij heet Muralto - waarop hij staat, maar verbrijzelt hem niet. En ook de internationale kring waartoe V.E. dan gaat behoren, de Forte-Kreis, de ‘Königlichen vom Geiste’, kan de illusie van de wereld ‘durch Heldenliebe’ te kunnen veroveren alleen gekoesterd hebben dank zij een goede dosis wellicht naieve, maar onverbrijzelde hoogmoed. Tot 1918 wordt het thema Trots Verbrijzeld niet meer genoemd. En toch! 19 Aug. 1912 komt het idee van een nieuw drama: ‘uit het diepste van mijn somberheid ontlook het drama van de zeekerheeden, het verschrikkelijkste van alle themata. Vreeselijker dan alle physieke verschrikking, omdat het oover den dood heenreikt’ en een jaar later volgt de volledige conceptie van het treurspel der onzekerheid, later aangevuld met de figuur die haar bijnaam als titel aan het stuk gaf, Hille Babbe. Tussen de rationalist, Bontius, en de verblinde fanaticus, Baltens, staan schout Cousaert en zijn vrouw Barbara, die niets meer of minder zijn dan edele mensen: edele menselijkheid draagt dit hele stuk, en het humanisme als historische achtergrond en inleiding was een uitstekende vondst. In het eerste bedrijf ontstaat het conflict doordat Cousaert na de ontdekking dat zijn schoonzoon wapens aan de vijand levert, zich verplicht voelt, hem aan te geven. Zijn besluit valt, nadat hij in gebed Gods leiding heeft gevraagd; hij kan dan niet anders want hij voelt Gods zekerheid. In het tweede bedrijf wordt de schoonzoon gearresteerd en stort Estella, Cousaerts dochter, zich voor de degens. In het derde is het dramatisch conflict tot geestelijke uitbeelding gekomen: Barbara dwaalt als een zwijgende schim door het huis, weigert alle voedsel, zij is zielsziek, leeft in voortdurende zielsgemeenschap met haar gestorven dochter en is voor Cousaert stom, doof en blind, maar een levende aanklacht, omdat zijn gehoorzamen aan liefdeloze plicht de dood van hun kind heeft veroorzaakt. Als de schoonzoon uit de gevangenis ontsnapt en bij hen terugkomt, geeft Cousaert hem een vrijgeleide: Nu heb ik, zonder twijfel, éens gezondigd
en éenmaal recht gedaan - eerst zus, dan zóo.
Eenmaal verraden en eenmaal vergeven.
O, weiflend hart, o wankele conscientie.
Mijn zwakte jaagt me 't schaamrood naar 't gezicht.
Zo komt Cousaert tot het in wanhoop opgeven van zijn zekerheid, en daardoor vindt hij Barbara terug. En op het allerlaatst klinkt dan uit haar | |
[pagina 287]
| |
mond het enige woord, waarmee de schrijver dit treurspel der onzekerheid als hoogmoedsdrama kenschetst: Uw hoogmoed brak. Laat varen 't laatst houvast,
en schenk U gansch aan 't Hoogste Wezen weg.
Maar ook al had Barbara het woord niet genoemd, toch zouden wij het hoogmoedsmotief hebben herkend. Er is een treffende gelijkenis tussen dit stuk en Vondel's Jeptha. Ook Jeptha meent Gods wil te kennen, ook zijn dochter valt als onbedoeld slachtoffer, ook zijn vrouw keert zich daardoor tegen hem. En hoe uiterst verschillend beide drama's, afgezien van de overeenkomstige kern, ook zijn: doordat zij op eigen gezag zeker menen te weten wat God van hen wil, en zich daaruit een liefdeloze plicht maken, worden Jeptha en Cousaert aan de subtielste vorm van hoogmoed schuldig. In Het Skelet, het laatste drama van de serie, tekent Van Eeden de hoogmoed in zijn grofste vorm. Wij herkennen dadelijk het oude plan: 25 Juni 1916: ‘De oplossing van mijn drama kwam gisteren van zelf. De macht en grootheidswaan vermoordt zichzelf - ze wil een kosmos scheppen waarin ze zelf baas is, daardoor gaat ze onder. Ze erkent niet den Oerkosmos, het eerste beginsel en wil er zelf voor in de plaats treden. Kerkhoffs voelt zich de krachtmensch, die uit eigen recht over alles beschikt, die een eigen ethica mag hebben. Maar door het Onzienlijke wordt hij ertoe gebracht zichzelve te verraden.’ Niettemin ging Kerkhoffs met opgeheven hoofd ter galge, maar door de toneeldirecties en door de geesten in 't Generzijds met wie Van Eeden in spiritistisch contact stond werd - bien étonnés etc. - hem geraden dat te veranderen. 13 Jan. 1918: ‘Het is goed - ik ga de laatste acte geheel veranderen. Het einde zal in Liefde zijn, in Liefde, deemoed en berouw.’ 25 Jan.: ‘Misschien wordt de titel veranderd in Trots Verbrijzeld’. Biografisch is de wijziging veelzeggend: de overgang naar de katholieke kerk was op handen. Maar drie jaar later, vlak voor het besluit daartoe, toont hij duidelijk, dat Het Skelet de vervulling niet gebracht had, en, hoe diep het hoogmoedsmotief in hem wortelt: ‘ik heb steun van een kerk nodig, zooals Jacob de Haan zijn religie noodig had. Ik dacht oover mijn drama Trots Verbrijzeld. Zoo zal ik ook mijn trots verbrijzelen.’ En op een toon alsof het probleem nieuw voor hem was, noteert hij 14 dagen later: ‘Heeft God meer lief den dankbaren, deemoedigen, alles van God goedpratenden, zichzelven beschuldigenden mensch? Of den fieren, oprechten, streng waarheidlievenden, onbuigbaren en vreesloozen mensch? Deeze laatste kan niet katholiek zijn. Maar toch is hij de meest sympathieke. Want een slaaf die zóo voor een meester kruipt achten wij niet. - Dit is stof voor een drama, voor het drama Trots Verbrijzeld.’ Dit is 9 Sept. 1921, een half jaar voor zijn overgang. En de laatste vermelding in het gedrukte dagboek luidt: 29 April 1925: ‘Ik ooverdacht van morgen en van nacht het theaterstuk Trots Verbrijzeld. Over dit stuk dacht ik sints mijn studententijd - en nog altijd ontwikkelt het zich niet.’ Dat het Skelet hem niet bevredigd had, is geen wonder. Zelfs zijn hoop dat het ‘een draak, maar een mooye draak’ zou worden, was niet verwezenlijkt, en het nieuwe slot behoort tot het zwakste dat hij voor het toneel geschreven heeft. Maar de Heks? Ook al vergat Van Eeden het prachtige gegeven van de liefde tussen vader en dochter, de zuiverste van alle bindingen tussen mensen, te gebruiken (Antigone, Electra, King Lear | |
[pagina 288]
| |
met Cordelia, enz.!) en haar zelfmoord te motiveren, toch een stuk van klassieke eenvoud, zowel wat bouw als dramatische handeling betreft. Dat deze zich tegen het slot geheel verinnerlijkt mag men niet, zoals recensenten vaak doen, als gebrék aan handeling beschouwen, en de archaïserende taal mogen wij filologen niet betuttelen: als couleur locale ‘doet’ die het. Het drama Trots Verbrijzeld is nooit geschreven. Alleen als een tweede motief - de onbegrepenheid, de onzekerheid - Van Eeden's aandacht van het zwaar geladen hoogmoedsmotief afleidde, en hem belette zijn inspiratie te bedelven onder al te opzettelijke bedoelingen, kon er iets moois ontstaan. Van Eeden heeft dit telkens. Zijn mooiste verzen zijn ontstaan als hij aan iets anders dacht. De Waterlelie staat scheef gekrabbeld op een verso-pagina van het doodgeboren drama WinfriedGa naar voetnoot1). Toen ons kindje glimlachte ontstond in de trein tussen twee voordrachten in Amerika - de insprirerende gedachten dateerden van vijf maanden en eigenlijk van twintig jaar vroeger. Heileeuwerik en De Rivier werden na elkaar op een Rijnboot geschreven, het eerste onwillekeurig, zes weken na de notitie ‘Gisternacht de heileeuwerik gehoord’, het tweede, veel mindere, in het moment zelf. Veel van Van Eeden's beste werk ontstond, als een innerlijke onbekommerdheid hem toeliet deemoedig te ontvangen wat de Muze hem wilde schenken. H.W. van Tricht. |
|