De Nieuwe Taalgids. Jaargang 43
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat zal het zijn: i of ie?In de latere spellingdebatten is er vrij weinig te doen geweest over het spellen van de ‘volkomen i-klank’, zoals het N.W. VI 1355 de i : ie van bijv. liter : lied noemt. Toch wordt er in ‘Romantiek uit het spellingtournooi’ niet helemaal over gezwegen (zie Register 371). Vanwege zijn begrijpelijke belangstelling voor de i-ie-kwestie, had Kollewijn zich met veel nadruk moeten richten tegen de redenering van L. te Winkel (Grondbeginselen2 § 82-84 en § 78 al. 2), waarbij de klemtoon niet enkel in het geding was gebracht, maar zelfs het beslissende woord had gekregen - zonder dat Te Winkel evenwel inheems tegenover uitheems had gesteld. In die paragrafen laat Te Winkel zich niet op z'n best zien; tenzij men liever wil: is het Te Winkel in optima forma. Zo lezen we bijv. in § 84: ‘Ofschoon de i in het achtervoegsel -isch denzelfden helderen klank heeft als ie in -ief, -iek, -iet en -ier, geeft de Redactie aan de meest gebruikelijke schrijfwijzeGa naar voetnoot1) met de enkele i verreweg de voorkeur boven -iesch, omdat dit achtervoegsel steeds allen klemtoon mist, en i daarin zeer kort is’. Zeer kort? In § 82 wordt bij ‘de achtervoegsels -ief, -iek en -iet’ gezegd, dat de ie moet blijven zolang ze ‘den klemtoon behouden, ook dan wanneer ie op het einde der lettergreep komt’, zoals bijv. in de verbogen vormen motie-ven, fabrie-ken, Israëlie-ten. Daarentegen achtte de Redaktie ‘ie te zwaar, en daarom eene enkele i voldoende, wanneer die achtervoegsels geheel toonloos worden, in mot-iv-eeren, Jezu-ït-isme, fabr-ik-ant, muz-ik-ant, muz-ik-aal, republ-ik-ein’. Geheel toonloos? Ook de tegenstelling van meervouden als oli-ën, melodie-ën (§ 83) berust op verschil van klemtoon. Al zegt de Woordenlijst7 in de inleiding (blz. XXV v.) het een beetje anders, de klemtoonvisie uit de Grondbeginselen wordt toch aangehouden. De spelling Israëlitisch valt daar (§ 9) op tegenover Israëlietisch in de lijst zelf (163), waarmee echter Semitisch (353) weer in botsing komt. - Het Wdb. der Ned. Taal VI 1355 v. hield weliswaar geen slag om de arm, maar wist zijn slag toch allerminst bevredigend waar te nemen. Uit piëteit? - In het Spellinggidsje voor de Spelling-1946 door dr. H.E. Buiskool bestond geen aanleiding om over i : ie te spreken. De spellingkommissie-Van Haeringen kan er nochtans niet buiten blijven, en zal de klemtoonargumentatie zeer zeker grondig moeten herzien - wat weinig moeite moet kosten, nu De Vries en Te Winkel er zelf al danig de hand mee gelicht hebben, met de praktijk van hun klemtoonpanacee. Men weet, neem ik maar eens aan, dat Kollewijn zich krachtig tegen Kluyver verweerde, toen deze het klemtoonezelsbruggetje van De Vries en Te Winkel als de enige ware weg naar de tweesprong i : ie verdedigde, en nog wel met een goedig spotternijtje in de richting van de Vereenvoudigers. Ongetwijfeld, in gevallen als fabrieken, genieën, Jezuïetisch, civiele ligt de volle klemtoon op de ie; en evenzo valt in fabrikant, leliën, Jezuïtisme, civilist enz. de klemtoon niet op de i. ‘Dat klopt’, zegt Kollewijn in Opstellen over spelling en verbuiging2 (180). ‘Maar wie nu denkt ‘meer heb ik niet te weten’, en spellen gaat subsiedie (naast subsidiair), milietie (naast militair), proviesie (naast provisioneel), princiepe, missieve, lieter, kielo, invaliede, piramiede, soliede, enz. enz. - hij vergist zich, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en hij maakt fouten. De klemtoon geldt hier niet!’ Enz. Beter nog lijkt me het(zelfde) betoog in Vereenvoudigersarsenaal2 (15-19), waar de klemtoon nog deerlijker in de klem geraakt. Wie wil, kan het daar lezen. Bij de oplossing van de kwestie i of ie, zegt Kollewijn ald. blz. 16, zijn drie mogelijkheden: ‘in Nederlandse en bastaardwoorden i schrijven (dus ook: vilen, dinen, diren); òf altijd ie (mielietair, dieriegent), òf een scheidingslijn trekken tussen Nederlandse woorden (met ie) en bastaardwoorden (met i). Wij kozen (net als De Vries en Te Winkel) van drie kwaden het kleinste’. De kommissie die de Vereniging tot Vereenvoudiging van onze Schrijftaal van advies diende, had - zonder ook maar met één woord over klemtoon te reppen - het volgende geadviseerd: ‘In nederlandse en geheel met nederlandse gelijk te stellen woorden, wordt de ie-klank door ie (niet door i) aangeduid: wielewaal, kieviet, afgodies, biezonder, plezierig. - In open lettergrepen van vreemde en bastaardwoorden door i: individu, naïveteit, favorite, solide, israëlities, kinine. - Maar op het eind van een bastaardwoord schrijft men ie: genie, traditie, kolibrie, Februarie. - En bastaardwoorden, eindigend op ie, of op ie gevolgd door een medeklinker, houden ie in de verbogen vormen: genieën, traditieën, projektielen, Israëlieten’ (Opstellen2 179). Verbuiging is wat anders dan.... uitheemse afleiding. En hiermee kom ik weer terug op Te Winkel, van wie het opmerkelijk is - we stipten het reeds aan - dat hij nergens op het onderscheid wijst tussen van-ouds-nederlandse woorden met ieGa naar voetnoot1), zoals griezelen, kietelen, kiezel, miezerig, wierook; en ontleningen met i, zoals individu, kilo, kritisch, machine, titel - woorden die allen dezelfde ie-klank hebben, en ondanks gelijke klemtoon toch verschillend worden gespeld... ook door Te Winkel. Mogelijk sprak dat voor hem vanzelf. Best! Maar hij schoot dan toch schromelijk tekort, door in zijn betoog van § 82 niet te doen uitkomen, dat motive(e)ren enz. geen nederlandse afleidingen zijn van motief enz., maar dat beide groepen van de boven aangehaalde voorbeelden rechtstreekse ontleningen zijn uit den vreemde. Wie dat over het hoofd ziet, komt noodzakelijk tot een onjuiste voorstelling van zaken; zoals dat ook het geval was in het artikeltje: ‘Naïviteit of naïeviteit?’ van B. van den Berg (N.T. XLIII 92). We moeten even wat etymologizeren d.w.z. even aan bekende feiten herinneren. Juist als motief ontleend is aan fr. motif, is motiveren ontleend aan fr. motiver. Zo komt ook fabriek van fr. fabrique, en fabrikant van fr. fabricant (naast du. Fabrikant). Dat ndl. fabrikant een rechtstreekse voortzetting zou zijn van het latijnse deelwoord fabricans (acc. fabricantem) bij fabricāre, ligt niet voor de hand. En hoewel ndl. fabrikaat direkt zou kunnen aansluiten bij het andere latijnse deelwoord: fabricātum, zal het toch eerder een ontlening zijn uit du. Fabrikat. Maar hoe ‘fabrikant en fabrikaat’ ook uit het Latijn in het Nederlands terechtkwamen, uit de eerste hand of door uitheemse tussenkomst - het Etym. Wdb. 161 spreekt van ‘nhd.-nnl. geleerde formaties’ - in alle geval zijn het geen nederlandse afleidingen van ‘fabriek’. De suffiksen -ant en -aat zijn niet produktief geworden in het Nederlands, zoals dat wel gebeurde met een aantal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
andere franse uitgangen (zie Salverda de Grave, De Franse woorden in het Nederlands 336 vv.); -aal werd evenmin produktief. Muzikaal en muzikant zijn beiden ineens en ongedeeld van franse herkomst: fr. musical, ofra. musicant. Evenzo beantwoorden republiek en republikein rechtstreeks aan fr. république en républicain. En als iemand Jezuïet : Jezuïtisme ook rechtstreeks wil laten aansluiten bij fr. jésuite : jésuitisme, dan is daar formeel niets tegen in te brengen - al zal een ander lat. jesuita niet absoluut willen terzijde schuiven (N.W. VII 288); en ofschoon Jezuïtisme strikt genomen ook een nederlandse afleiding met -isme zou kunnen zijn. Dit toch schijnt het N.W. VII 291 te zeggen, ofschoon -isme elders niet naast -ist (N.W. VI 2251, 2255 v.) als produktief op nederlandse bodem wordt vermeld. Niettemin is dit het geval, gelijk men kan nagaan in Taal en Leven VII 73 vv., en N.T. XLIII 99 v. Maar als men in Jezuïtisme een nederlandse formatie ziet, dan zou dat volgens mij tot de spelling Jezuïetisme ‘verplichten’Ga naar voetnoot1) - een schrijfwijze, die op één lijn staat met bandietisme, antisemietisme, parasietisme. Al zulke gevallen doen zich zeker voor als inheemse afleidingen van Jezuïet, bandiet, antisemiet, parasiet (T. en L. VII 76). Van de eerste drie noteerde ik talrijke voorbeelden met -ietisme. Naast het sporadischer parasietisme stel ik nog een paar andere zeldzame gevallen: ‘een psychosexueel hermaphrodietisme’ (Barnhoorn e.a., Het vraagstuk der homoseksualiteit 57; maar 73: hermaphroditisme van een andere auteur). ‘Het Hussietisme is de dwaling van Wiclef’ (de Jong, Handboek der kerkgeschiedenis II3 402). Maar kosmopolietisme van Koopmans (Taal en Letteren IX, 1899, blz. 77) moet anders beoordeeld worden dan de voorafgaande voorbeelden van nietvereenvoudigers. Koopmans toch schreef bijv. ook op diezelfde bladzijde: nasieonale roem, abnormalieteiten, kolonieséren, polietieke en socieale scheppingen - ie-excentriciteiten die terecht veel tegenstand verwekten (zie o.m. Taal en Letteren VI 241 v.; X 199 v., 445). - Wie Jezuïtisme, banditisme, antisemitisme, parasitisme spelt, houdt de franse originelen in ere; wie voor -ie- voteert, moet er nederlandse afleidingen in zien, wil hij orthografisch ‘staande’ blijven. De klemtoon moeten we er buiten laten. Bij markiezaat staan de zaken anders; bij dit -aat is geen sprake van nederlandse afleiding. Wel bij -in! En zo is er een principieel verschil tussen markiezaat en markiezin. Terwijl het laatste zeker van nederlandsen huize is, en ‘derhalve’ de ie-spelling van markies (uit fr. marquis) intakt laat, is ‘markiezaat’ een rechtstreekse voortzetting van fr. marquisat - waaruit de spelling markizaat ‘volgt’, niet omdat de tweede silbe geen volle klemtoon heeft, maar omdat het juist als fabrikaat met huid en haar uit den vreemde stamt. Ik kwam het eens tegen: ‘Men zou het seminarie vestigen in het Markizaat van Monteornet’ (Opv. Broch. XXX 33). Dit markizaal ligt trouwens in Frankrijk! Markiezaat, zoals de Te-Winkelse spelling eist (Woordenlijst7 217), is allerminst koren op de klemtoonmolen; markiezin trouwens ook niet, al is dat een geval van een andere makelij. Men zou er Karmelietes mee kunnen vergelijken, een nederlandse afleiding op -es van Karmeliet. Maar de Augustinessen stellen ons voor een moeilijkheid. ‘Augustines’ immers kan geen rechtstreekse vervrouwelijking zijn bij ndl. Augustijn. Hetzelfde geldt van Benediktines en Norbertines tegenover | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Benediktijn en Norbertijn. Bij Kapucines (: Kapucijn) zou men desnoods aan het brabantse Kapucien kunnen denken - wat ik intussen niet aanbeveel. En al evenmin voel ik voor analogie naar bijv. Brigittines (kloosterlinge van de Brigittenorde). Eerder zal men voor de verklaring van -ines bij de franse namen van die vrouwelijke religieuzen moeten aankloppen: Augustine, Benedictine, Capucine, Norbertine, die dan bij het overnemen in het Nederlands met -es werden versterkt. Maar al is de normale spelling hier met i, de klemtoon op het suffiks -es is geen voldoende reden om ‘Karmelietes’ enkel met i te schrijven, zoals veel gebeurt: ‘Op 2 Augustus is het vijf jaar geleden, dat voor het kleine Carmelitessenklooster in het Limburgse dorp een “Ueberfallwagen” stopte. De joodse carmelites Edith Stein moest mee, met haar zuster Rosa, die aan de poort werkzaam was’ (Linie 1 VIII '47); ‘Op zijn lichaam vond men een brief, gericht aan een slotzuster Carmelietes’ (Vk. 11 V '49). Direkte aansluiting bij het franse vrouwelijk carmélite is onwaarschijnlijk wegens het ndl. Karmeliet. Er zijn meer officiële ‘Te-Winkelse’ voorbeelden, waarbij het ‘toonloos worden’ van de ie; liever en juister: waarbij het verschuiven van de klemtoon naar de uitgang niet gepaard gaat met de vervanging van ie door i, bijv. dienaar : dienares, dief : dievegge, dieverij, vliegen : vliegenier, vliegerij, gieten : gieterij, bedriegen : bedriegerij, griet(man) : grietenij, iezegrim : iezegrim'mig, ziel(ig) : zielement, (Pieter : Pieternel, maar dit is een samenkoppeling), mier : mieriste, bijv. ‘Het barrerst of het barderst maakt het mejuffrouw dr. Leonie Siepkes, onze bekende Nederlandsche mieriste’ (Bomans, Erik4 7). Subjektievisten van Jacob Ek Jzn. (Taal en Lett. VIII 454) laat ik niet gelden naast ‘subjektief’, vanwege diens spellingen als lieteratuur, essensieële, gemoraliezeer, diedakties, geiedealiezeerde, diedaktiezeren, ultra-rèvolusieonère en zo meer (ald. 453-455). Maar al is detective op z'n Engels officiëler dan de uitspraak detektief in aansluiting bij het Frans, ik moet detektieverij wel bij het laatste laten aansluiten: ‘Het is duidelijk... dat de komst van een detectieve verre van onwelkom was’ (Jan Nieuwenhuis, De witte wandelaar 102; zo ook al 99 en 100), ‘Het is met de detectieverij een merkwaardig geval’ (102). Het franse maniériste, maniérisme doet me wat gereserveerd blijven ten aanzien van manier : manierist, manierisme; maar in alle geval zijn beide afleidingen vernederlandst: ‘de strijd van het realisme tegen de italiaanse manieristen’ (Schijnwerper XLI 72), ‘een manierisme dat zich vooral in de gecompliceerde plooienval der gewaden uitspreekt’ (65); de voorbeelden zijn legio, al geeft het N.W. IX 204 deze woorden niet. Gemaniëreerd is ‘niet aan te bevelen’, meent het N.W. IV 1349, maar het is niettemin zeer in zwang. Hierin werkt fr. maniérer (deelw. maniéré) duidelijker na dan in gemaniereerd met ie. (Herckenrath-Dory, Frans Wdb. I7 379). Ik besluit deze voorbeelden met dierage, een van de vrij talrijke nederlandse afleidingen met -age (N.W. I 2064 v.): ‘z'n vrouw was 'n dierage’ (Smeding, Duivelsnaaigaren2 132); ‘Zachtjes natuurlijk, om het kostbaar dierage geen al te erge pijn te doen’ (H. de Man, Heilig Pietje de Booy 273). De klemtoonregel staat niet als een paal boven water. Intussen behoeft men niet elke ie met slaande trom binnen te halen. Wie ‘Semietoloog’ een ie geeft, moet kunnen waarmaken dat deze semi-afleiding nederlands fabrikaat is: hierover ‘is door verschillende Semietologen geschreven’ (Obbink in: De tuin der goden 76). Het is vreemd, dat het N.W. XIV zelfs ‘Semiet’ onvermeld laat; de Woordenlijst7 vermeldt althans, zij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het dan alleen Semitisch (353), gelijk we reeds aangaven. - De ie van kroniekeur is ernaast; niet vanwege het tekort aan klemtoon, maar omdat dit woord direkt ontleend is aan fr. chroniqueur. Kroniek (uit fr. chronique) mag dan nog zo gewoon zijn, ‘kroniekeur’ is niet zó nederlands, dat het zomaar in aanmerking kan komen voor de ie. Toch trof ik het enige keren aan in de studie van G. Kalff Jr. over Frederik van Eeden: ‘Slechts de Gids-kroniekeur apprecieerde deze ‘beredeneerde verstandige, ernstige dingen’’ (106), ‘De litteraire kroniekeur van De Gids zat juist Amos te lezen’ (126; zo ook 144 en 158). Dat het N.W. VIII 336 dit franse woord niet geeft, is geen tekort. En zeker mogen we het niet op één lijn stellen met muziekant, muziekaal, fabriekant, zoals men die woorden herhaaldelijk spelt. Omdat men ze als volkomen vernederlandst opvat? kon opvatten? Zo verklaar ik het tenminste bij een auteur als Gerard Brom, die zich ongetwijfeld rekenschap weet te geven van zijn orthografisch doen en laten: ‘Nemen de muziekanten op het podium ineens de trompetten van hun mond ...’ (Areopaag 99); ‘ze dragen daarom hun eigen muziekaal kenmerk’ (3; 4, 94, 102); ‘De roomse fabriekanten wilden wel congregaties... en zelf zouden de heren fabriekanten wel de rest oprapen’ (Schaepman 158; 161). ‘Onlangs zijn, zoals werd gemeld, twee textielfabriekanten in Twente veroordeeld, omdat...’ (Vk. 19 I '49). We behoeven hier niet te herhalen, dat de aangehaalde woorden geen nederlandse vormingen zijn van muziek en fabriek, evenmin als ‘republiekein’ dat is van republiek. Ik houd het dus maar voor een vergissing of drukfout, als ik in een krant lees: ‘Haastig zochten democraten, republiekeinen, liberalen, progressieven en ‘labour’ naar een nieuwe candidaat’ (Vk. 4 VII '49); ‘Dr. Van Royen verklaarde dat de terugkeer der republiekeinse regering te Djocja waarschijnlijk op 20 Juni zal kunnen geschieden’ (Linie 17 VI '49; maar verder tweemaal ‘republikeinse’). ‘Faliekant’ mogen we hier niet noemen; want het is een ‘opvallende samenst. van falie ‘gebrek’ (= faelge) en kant’ (E.W. 162; Suppl. 48): ‘En wie zal ontkennen dat allerlei gewichtige beslissingen faliekant zijn uitgevallen...’ (Vk. 12 IV '50). We noemden het woord toch, omdat de schrijfwijze met i tegen het gangbare systeem is: ‘Het is falikant anders uitgekomen’ (N.E. 19 II '46); ‘falikant verkeerd’ (N.E. 8 X '49); en zo nog herhaaldelijk. Het woord is trouwens niet zo'n doorzichtige samenstelling als oliedom, lariekoek, mahoniehout, ruziemaker enz. Als we iemand op z'n falie geven, hebben we met een ander woord te doen (uit ofra. failleGa naar voetnoot1) = lange sluier, hoofddoek; E.W. 162 en Bloch, Dict. étym. de la langue française I 286). Het N.W. III 4364 noemt het ‘waarschijnlijk ontleend aan lat. velum’, waar ik niet goed bij kanGa naar voetnoot2). Ik moet nog op enkele gevallen wijzen, waar de klemtoon-adepten blijkbaar geen erg in hebben; waar ze in alle geval als een mof over zwijgen. Bij de meervouden van olie, foelie gold bij Te Winkel enkel i, vanwege de ‘toonloosheid’; insgelijks bij de infinitieven oliën, foeliën. Maar ondanks precies dezelfde zwakke toon van de ie-klank ‘luidt’ de verleden tijd oliede, foeliede; en precies zo meniede, neuriede bij meniën, neuriën. En gelijk te verwachten was, werd taxiede de ndl. fleksievorm van taxiën (Koenen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Endepols19 1029): ‘Het toestel zette zich in beweging en taxiede weg’ (Vk. 29 VI '49); ‘De ‘Curaçao’ taxiede even later langzaam weg in de inktzwarte lenteavond’ (Vk. 22 III '50); en zo gemeenlijk. Toch komt het ook wel voor met i: ‘Toen het vliegtuig .... naar het platform taxide, stortte de menigte zich als één man naar voren’ (Vk. 11 III '50); ‘Voor me taxi-den mijn collega's in start-volgorde’ (Linie 19 VIII '49). Dit ‘taxi(-)de’, met of zonder streepje, gaat wel niet tegen de ‘oude’ klemtoonregel in, maar valt toch zichtbaar uit de orthografische toon, al ligt de klemtoon natuurlijk anders dan in het eensilbige skiede (skiën, niet ‘skie-en’; K.E. 931). In het ndl. fleksiesysteem doen deze ontleningen (oliën, foeliën, meniën, taxiën, skiën) eender als het ndl. neuriën (naast neuren; vgl. Schönfeld, Hist. gramm.4 56). Het wordt tijd om terug te komen op de kwestie: Naïviteit of naïeviteit (N.T. XLIII 92). Laat me vooropstellen, dat mijn goed woordje voor naïeviteit (XLII 280, 285 v.) tegenover het bevoorrechte naïeveteit van Koenen-Endepols, vooral als een half-speelse opmerking was bedoeld; mijn opschrift had naïviteit, mede om de symmetrie van de tegenhanger naïveteit. Maar nu B. van den Berg er volle ernst van maakte, mag ik daarin niet ten achter blijven. Deze auteur erkent, dat naï(e)viteit een nederlandse afleiding is van naïef, maar hij meent dat een beroep voor de spelling met ie op naïeveling niet opgaat. Klemtoon! ‘Regel is, dat een ie-klank in een open lettergreep zonder hoofdaccent, in het Nederlands als i geschreven wordt’. Daar muzikant en fabrikant enz. NIET zijn afgeleid van muziek en fabriek, argumenteert de auteur daar ten onrechte uit tegen naïeviteit, dat WEL is afgeleid van naïef. Bovendien gaven we in het voorafgaande reeds een aantal voorbeelden van woorden en vormen, waarin de ‘ie-klank in een open lettergreep zonder hoofdaccent’ tegen de regel in met ie geschreven wordt; erger nog, door Te Winkel c.s. zelfs wordt voorgeschreven. Ik voeg daar nog bij: niemendal, pieremachocheltje, pietepeuterig, pieterselie, tierelantijn, tierelantijnen (adj.), tierelie'ren, viezevazen, ziekeneurig - al geef ik onmiddellijk toe, dat er aan deze nakomers iets biezonders is. Zelfs met biezonder is er iets biezonders: de officiële spelling toch verlangt bijzonder, ondanks de ‘beschaafde uitspr. bi-’ (E.W. 66; N.W. II 2679). Tot op zekere hoogte kan men de ie van ‘biezonder’ met diezelfde klank vergelijken in grienen, griezelen, kniezen, siepel e.a. zonder diftongering van î, tegenover grijnen, afgrijzen (mnl. grîs(el)en), knijzen (mnl. cnîsen), mnl. cypel (mnd. cîpolla). ‘Bij zwakke toon, zegt Schönfeld (Hist. gramm.4 blz. 84), is de ie bewaard in biezonder (meestal geschreven bijzonder)Ga naar voetnoot1), -ie (enklitisch pron. personale), selderie (uit fra. céleri) en .... schare-sliep’. Voor mij heeft het uiteraard geen zin er op te wijzen, dat de ie van naïeviteit even lang klinkt als die van naïeveling, alhoewel het ndl. suffiks -eling iets lichter van toon is dan het ‘ndl.’ -iteit. De aksentuatie ‘nàïvitéit’ van Van den Berg komt me vreemd voor; naar mijn uitspraak en waarneming is ‘naìvitéit’ normaal - wat trouwens volgt uit het gevormd-zijn bij ‘naïef’. Wie naïeveling wil verklanken, kan na de voltooiing van ‘naïe-’ ‘overschakelen’ op naïeviteit zonder dat een hoorder dat stiekeme overlopen op een ander spoor zal merken. Het hoofdaksent van naïeveling verschilt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in niets van het bijaksent van naïeviteit, of van het (wèl weer) hoofdaksentGa naar voetnoot1) van naïevelijk. ‘Bij den dichter, den echte, den naïevelijk-werkende van uit zijn Onbewustheid, komen de woorden....’ (Kloos, Lett. inzichten enz. VI 2; XI 107, 112; XII 45). Naar mijn opvatting heeft de schrijfwijze met ie bij naïevelijk en naïeveling, evenmin als bij naïeviteit, iets met de klemtoon te maken, maar enkel met het feit dat ze alle drie nederlandse afleidingen zijn van naïef. Wie het voor de spelling naïviteit opneemt, moet uit een ander vaatje tappen. Aan elke orthografie zit nu eenmaal minder of meer willekeur vast, d.w.z. vrije verkiezing.... van die te kiezen heeft. Vraag het maar aan welke spellingkommissie ook. Ik ga nu geen keuze doen, maar alleen aantonen hoe iemand voor ‘naïviteit’ ten beste zou kunnen spreken. Er zijn in onze taal dozijnen woorden op -iteit naast adjektieven op -ied, -iek, -iem, -iel, -ief. Meestal kunnen en zullen beide woorden uit het Frans zijn overgenomen, kunnen er althans franse parallellen worden naastgeplaatst:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gebruiksfrekwentie van zulke tweetallen loopt natuurlijk zeer uiteen. Slechts van enkele woorden geef ik een voorbeeld: ‘Wat is er brozer dan de sublimiteit van verfijnde gewetensbezwaren’ (v. der Meer, Augustinus de zielzorger2 367); ‘deze heeft .... aanleiding gegeven tot allerlei onschuldige pueriliteiten’ (v. Campen, Over literatuur2 170); ‘Deze dramatische constructiviteit is een eisch zoo wel van grooter als van kleiner werk’ (de Ritter, De kritische reis 145), ‘Het opmerkelijke is hier de positiviteit niet alleen van het betoog, maar ook van de ironie’ (40); ‘indien een gansche samenleving er zich voortdurend op toelegt zijn bescheiden emotiviteit op te drijven....’ (Fr. Coenen, Charles Dickens enz. 28); ‘In Engeland zijn degeneratie- en uitputtingsemotieviteit religieus gekleurd’ (S. Anema, Moderne kunst en ontaarding 9), tegenover: ‘De emotiviteit van Morris brengt hem tot een aangelengd socialisme’ (10). Maar niet elk nederlands woord op -iteit kent een franse tegenhanger op -ité. In N.T. XLII 280 vv. werd dat, behalve bij naïef: naïviteit, ook vastgesteld bij anonimiteit, precisiteit, foutiviteit, massiviteit, primitiviteit, sportiviteit, suggestiviteit. Ik kan het elftal volmaken, al heb ik van sensitiviteit geen voorbeeld bij de hand. ‘De groote tragedienne Eleonore Duse gaf bij alles wat ze speelde, slechts uiting aan haar vrouwelijke intuïtiviteit’ (Vogel, Rhetorica 70); ‘beide maatschappelijke idealen in al hun kritisch-gebrandmerkte negativiteit’ (de Ritter, a.w. 45); ‘en is niet ook in de latere literatuur de afkammende negativiteit noodig geweest’ (de Vrankrijker, Vier eeuwen ned. studentenleven 284 v.). ‘Als : daar’ dit nederlandse formaties zijn van anoniem, precies enz., is de spelling anoniemiteit enz. de ‘regelmatige’ (Te Winkel's klemtoon telt immers niet meer mee!). Maar deze regelmatigheid doet zeer onregelmatig aan, tegenover de talrijke niet-nederlandse gevallen als aktief : aktiviteit. Spelt men nu ook de nederlandse afleidingen met i: anonimiteit enz., dan behoeft men zich nooit etymologische zorgen te maken - wat heel wat waard is in een doolhof. Ofschoon de wordingsgeschiedenis van het inheemse type naï(e)viteit anders is dan die van het uitheemse type aktiviteit, voor het oor zijn beide soorten eender, en voor het taalgevoel zijn het geen onverzoenlijke kontrasten: laat ze dus ook maar eender zijn voor het oog. P.S. Ten overvloede herinner ik nog even aan de ‘eenstemmigheid’ omtrent de i-spelling in open silben van vreemde woorden, onverschillig of er de hoofdtoon op valt: machine, missive, blondine, surprise, visite, prestige, titel; of slechts een bijtoon: idee, libel, liberaal, mimiek, kritiek, sigaar, lineaal. Ter ere van -iteit besluit ik met lucide: luciditeit, perfide: perfiditeit, stupide : stupiditeit, timide : timiditeit, valide : validiteit. - Ik heb de stof niet uitgeput. P. Gerlach Royen o.f.m. |
|