De Nieuwe Taalgids. Jaargang 43
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 268]
| |
Busken Huet en Nietzsche over ‘decadentie’.‘Er heerscht een vervaltijdstijl wanneer, zooals in onze dagen, de eenheid van het boek wordt opgeofferd aan de onafhankelijkheid der bladzijde, de eenheid der bladzijde aan de onafhankelijkheid der zinsnede, de eenheid der zinsnede aan de onafhankelijkheid van het op zich zelf staande woord.’ Aldus Huet in één van zijn laatste opstellen: dat over Paul Bourget (1886)Ga naar voetnoot1). Dat Huet in 1886 deze gedachte in deze vorm zou hebben uitgesproken, heeft op het eerste gezicht iets raadselachtigs. Kon hij op dat tijdstip de ‘woordkunst’ voorzien? Maar ook: hoe te verklaren dat dezelfde gedachte in nagenoeg dezelfde vorm twee jaar later bij Nietzsche opduikt? ‘Womit kennzeichnet sich jede literarische décadence? Damit, daß das Leben nicht mehr im Ganzen wohnt. Das Wort wird souverain und springt aus dem Satz heraus, der Satz greift über und verdunkelt den Sinn der Seite, die Seite gewinnt Leben auf Unkosten des Ganzen, - das Ganze ist kein Ganzes mehr’Ga naar voetnoot2). Een kras geval van polygenesie? Invloed van Nietzsche op Huet (wat de chronologie schijnt uit te sluiten), of van Huet op Nietzsche (wat om weer andere redenen ondenkbaar lijkt)? Bij enige bezinning blijkt het niet nodig, tot zo vermetele hypothesen onze toevlucht te nemen. De oplossing is bijna teleurstellend eenvoudig: het beproefde philologisch huismiddel van de ‘gemeenschappelijke bron’ volstaat hier, om het verband tussen beide teksten te ontraadselen. De Hollander en de Duitser hebben aan dezelfde ‘théoricien de la décadence’ ontleend. De volgende passage uit Bourget's Essais de psychologie de contemporaine (1883) (het door Huet besproken boek) laat daaromtrent geen twijfel bestaan: ‘L'organisme social... entre en décadence aussitôt qua la vie individuelle s'est exagérée sous l'influence du bien-être acquis et de l'hérédité. Une même loi gouverne le développement et la décadence de cet autre organisme qui est le langage. Un style de décadence est celui où l'unité du livre se décompose pour laisser la place à l'indépendance de la page, où la page se décompose pour laisser la place à l'indépendance de la phrase, et la phrase pour laisser la place à l'indépendance du mot’Ga naar voetnoot3). Bourget's beschouwingen over ‘nihilisme’ en ‘decadentie’ hebben bij Nietzsche gewerkt als een ferment dat de laatste vijf jaren van zijn werkzaamheid doortrektGa naar voetnoot4). Huet van zijn kant heeft de aangehaalde passage van Bourget slechts geparaphraseerd, of beter: vertaald. We moeten dan ook afdingen op de lof | |
[pagina 269]
| |
die Prof. de Vooys hem toezwaait voor de ‘scherpzinnigheid en vooruitziende blik’ waarmee hij hier het gevaar van ‘woordkunst’ zou hebben gesignaleerdGa naar voetnoot1). Lag een dergelijk prophetisme ook niet ten enenmale buiten zijn mogelijkheden? Dit neemt niet weg dat hij het boek van Bourget naar waarde heeft geschat. Hij noemde het ‘een der substantieelste boeken over nieuwere fransche litteratuurgeschiedenis’Ga naar voetnoot2) en prees in de auteur het vermogen samenhang te ontdekken ‘tusschen verschijnselen wier verband in den regel aan de groote menigte ontsnapt, en zelfs aan den engeren kring der meeste nadenkenden’ (a.w., pp. 158, 159). Van dit vermogen legt de geciteerde passage een indrukwekkend getuigenis afGa naar voetnoot3): de wijze waarop hier wordt overgeschakeld van cultuur- naar literatuurbeschouwing is van een niveau dat de kluizenaar van Sils Maria als het zijne moet hebben herkend en maakt begrijpelijk dat hij - met een vrijmachtige omzetting - Bourget's woorden tot de zijne stempelde. Als uitspraak van Nietzsche hebben deze dan weer verder doorgewerkt: zo haalde Alphons Diepenbrock ze aan, in 1907, toen hij de inaugurale rede van Prof. de Boer besprak - overigens niet zonder Nietzsche's bron te noemenGa naar voetnoot4) -, maar ook reeds in het opstel Muziek van 1894/95Ga naar voetnoot5). Ik vermoed dat Nietzsche's ‘bepaling van de stijl der litteraire decadence’ juist in dit tijdsgewricht voor Diepenbrock c.s. vorm heeft helpen geven aan de bezwaren die zij tegen de cultus van het ‘épithète rare’ gevoeldenGa naar voetnoot6): na de crisis van de impressionistische woordkunst moet die bepaling wel wonderlijk actueel geklonken hebben! Dat Nietzsche met de eer van deze vondst is gaan strijken, kan men als een ironie der geschiedenis opvatten, waaraan echter een diepere zin niet ontbreekt: hij was het die het probleem der decadentie aandurfde, waar Bourget, na zijn moedig debuut als essayist, voor het nihilisme vluchtte in literair vakmanschap en mondaine ‘weldenkendheid’Ga naar voetnoot7) - combinatie die hem de poorten der Académie Française ontsloot. Hij heeft zijn loon weg. Dit mag ons niet beletten, hem zijn ‘eigendom’ te restitueren. Deventer. J. Kamerbeek Jr. |
|