De Nieuwe Taalgids. Jaargang 43
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 231]
| |
De Sint Servaaslegende van Henric van Veldeke in een nieuw gewaad.Ga naar voetnoot1)De jaren van bittere ballingschap in japanse kampen voor krijgsgevangenen zijn ten dele verlicht doordat we onze lotgenoten ietwat konden opbeuren, o.m. met vertellingen ontleend aan de wonderbaarlijke legende van Sint Servaas. Aan ons voornemen, gevormd in de jaren 1927-28, om deze legende van de 12e eeuwse dichter Henric van Veldeke (uit Vlaams Limburg) te publiceren is geen gevolg gegeven, omdat we indertijd van J. van Dam bericht kregen, dat hij met Th. Frings daarvoor zou zorgen. Na de ‘bevrijding’ van Java, in 1945, kwam 't oud verlangen wederom op, doch we moesten dit laten varen, toen de conservator van de Leidse Universiteitsbibliotheek ons begin '48 mededeelde, dat er photocopieën van het Veldeke-manuscript waren genomen ten behoeve van prof. dr. G.A. van Es. Thans ligt de arbeid van de dynamische hoogleraar aan de Groningse Universiteit voor ons. 'n Woord van dank en hulde is hier alleszins verdiend. Immers de uitgave van Jan Hendrik Bormans is welhaast aan z'n eeuwfeest. Met waardering voor 't werk van deze nijvere philoloog van 't eerste uur moet men toch vaststellen, dat er te veel haperde aan zijn publicatie, om ons heden ten dage nog te bevredigen. De lector in de palaeographie, dr. G.I. Lieftinck, custos van 't Servaaslegende-handschrift, heeft voor het eerst een vakkundige beschrijving geschonken van het ms., codex nr. 1215 van de Bibliotheca Publica Latina (U.B. te Leiden). Tot de nieuwe elementen door Lieftinck naar voren gebracht behoort o.m. de datering op grond van de watermerken. Vermoedelijk heeft Bormans deze filigranes niet eens opgemerkt. - Hoezeer het dateren, zelfs aan de hand van de vermaarde Zwitser Conrad Moïse BriquetGa naar voetnoot2) moeilijk blijft, is door palaeographen o.m. in Het Boek aangetoond. Desondanks kan men met Lieftinck rustig aannemen, dat het bewuste hs. uit de tweede helft der 15de eeuw stamt. Wellicht is men dicht in de buurt als men de copie op circa 1475 stelt. Uit het schrift zelf leidt de beschrijver niet met evenzovele woorden een eeuw of 'n decennium af. Mogelijk vertrouwt Lieftinck erop, dat men kennis neemt van zijn uitstekend hulpmiddel, Codicum in finibus Belgarum ante annum 1550 conscriptorum qui in bibliotheca universitatis asservanturGa naar voetnoot3). Pars I tracht een ‘uniform systeem’ op te zetten i.v.m. benamingen als b.v. cursiva formata, littera brevitura, littera bastarda etc. Aangezien hij te bescheiden is om daarnaar te verwijzen kan de argeloze lezer niet vermoeden, dat deze lettertypen door hem geclassificeerd zijn in het tijdperk 1440-1500 (cf. p. XII o.c.). | |
[pagina 232]
| |
Of het scriptorium, waarvan gewaagd wordt (blz. 12), te Maastricht dient gezocht te worden (i.c. bij het Servatius kapittel) blijft onaangeroerd. Over een van de bezitters van 't ms. Hendrik Lenssen kan het stadsarchief van Maastricht wel 'n inlichting verstrekken. Dat zal ons tevens dichter bij de geboorteplek van het hs. brengen. Wij vermoeden, dat de nestor van de Vlaams-Limburgse philologen, de bekende politicus Kamiel Huysmans vreemd zal opkijken bij Lieftincks bewering, dat J.H. Bormans de vinder is van het handschrift. In het Limb. jaarboek (jg. 1895/96, blz. 100!) is een en ander op ironische wijze uit de doeken gedaan. Tenrechte is de leraar M. Gillet de redder van het ms. dat aan een spijker op 'n bestekamer hing, zonder dat de notaris-eigenaar besef had van het voorgenomen vandalisme!Ga naar voetnoot1) L.J. RogierGa naar voetnoot2) heeft daar nog eens op geattendeerd in zijn bekroonde prijsvraag, terwijl Jozef DroogmansGa naar voetnoot3) dat vóór hem had gedaan in een noot. Professor van Es koestert een beminnelijk optimisme t.a.v. de lezerskring, waarvoor hij zich dit middeleeuws produkt gedacht heeft. Weliswaar ontveinst hij zich niet de moeilijkheden, waarvoor de ‘belangstellende leek’ komt te staan. Doch desondanks maakt hij het de brede schare nòg lastiger, o.m. door de spelling. Niet iedereen vermag in te zien (zolang de klankwaarde gelijk blijft) waarom U wordt gedrukt i.p.v. V, of u u i.p.v. W. Dit lijkt toch wel een nodeloos verzwaren van de lectuur, immers 'n motivering zoekt men vergeefs. Van de andere kant komt dr. G.A. van Es de lezers tegemoet door een interpunctie, die in 't manuscript geheel ontbreekt. Ook hier beseft de tekstverzorger hoezeer uiteenlopende zienswijzen mogelijk zijn. Trouwens, de Utrechtse dissertatie over ‘Beginselen en ontwikkeling van de interpunctie, in 't biezonder in de Nederlanden’, door Johanna GreidanusGa naar voetnoot4) heeft ruimschoots bewijzen aangevoerd inzake het hachelijk ondernemen van een interpungering. Men zou de vraag kunnen stellen, of Veldeke zelf geen behoefte aan een pauze heeft gehad in de passus vanaf vs. 90 tot vs. 100. In deze opsomming beginnen liefst zeven regels met Ende. Dat de philoloog hier geen enkel leesteken aanbrengt lijkt ons al te spaarzaam.
In de tekst die Van Es zoveel mogelijk diplomatisch heeft afgedrukt (met afwijkingen e.d. aan de voet van de blz.) zal men weinig ongerechtigheden bespeuren. 'n Zetfout kan zijn o.m. mochen (vs. 212) i.p.v. moghen. Hinderlijk is 't zetfoutenduveltje in de aantekeningen en in de Woordenlijst. Men kan denken aan een niet verroeste liefde tot De Vries en Te Winkel, hetzij bij Van Es, hetzij bij de Antwerpse zetter. De wetenschappelijke prudentia komt aan 't licht in de toelichting en 't glossarium. De terminologie: misschien, mogelijk, wellicht, niet geheel | |
[pagina 233]
| |
zeker, waarschijnlijk, kan, lijkt enz. wijst op 'n bescheidenheid die deze philologus siert. Zonder de vraag te stellen: uit welke geschreven bron Veldeke zich gelaafd heeft, laat Van Es in aant. 1284 doorschemeren, dat Aug. Kempeneers niet de ware latijnse tekst heeft gevonden, waarop onze Sint Servaaslegende teruggaat. Speelt de criticus hier soms de naam van de Brusselse Bollandist Maurice Coens S.J. door het hoofd? Men zal het onverdeeld eens kunnen zijn met het Voorwoord, waarin gezegd wordt, dat er betreffende de persoon van de poëet nog diverse vragen op beantwoording wachten. Nu wekt het lichtelijk verwondering, dat de schr. nergens laat merken, dat hem de belangwekkende studie van zijn Nijmeegse collega mr. B.H.D. HermesdorfGa naar voetnoot1) bekend is. Ware dit gedegen opstel bestudeerd, dan zou de vrucht zijn afgeworpen voor het glossarium. Sommige termen, gelegen in de juridische sector laten aan interpretatie te wensen over. 'n Soortgelijk euvel valt te betreuren m.b.t. de uitleg van kerkelijke, liturgische, theologische e.dgl. woorden. Hinderlijke mistastingen waren voorkomen indien te rade was gegaan bij A.J. Koenders' Handboek der LiturgieGa naar voetnoot2), de Katholieke Encyclopaedie, een geïllustreerd werk als EucharistiaGa naar voetnoot3), enz. De ingewijde lezer kan geen genoegen nemen met een formulering als: ‘.... waarop hij (Servaas) de mis bediende’. (p. 203, 2e kolom). Een priester draagt het heilig misoffer op. Een misdienaar dient tijdens het heilig officie. Dit kan een stille of leesmis dan wel een gezongen of hoogmis zijn. Ook een heilige Mis, geconsacreerd i.v.m. een overledene kan - in mineur - gezongen worden. Bij het woord ‘translacione’, p. 216, 1e kolom, zal de schr. met vrucht raadplegen o.m. Les légendes hagiographiques, van de excellente Bollandist Hippolyte DelehayeGa naar voetnoot4), alsook de Dictionnaire de Droit canoniqueGa naar voetnoot5) e. dgl. Met het oog op een ‘breder belangstellend publiek’ ware in de woordenlijst te verduidelijken o.m.: bonde, ontbonde, cens, dingher, eyt, gherichte, gherechten, hadder sich ergheven, houft stat, te korne ende te grase, leen, miede, ontsat, orconden (I 742, 1751, 1832, 1978), pant, soene, staff, stola, veerst, vreden, wroeghen, wysdom, Zurien. (vide Hermesdorf, o.c.).
Con amore sluit ik me aan bij de zienswijze van prof. van Es: deze tekstuitgave hoort thuis in de bibliotheek van iedere neerlandicus. Ook de historicus en de rechtskundige zullen met ons erkentelijk zijn voor de gewetensvolle arbeid, besteed aan de verzorging van het ‘oudst dateerbare document’ van onze middelnederlandse litteratuur. Het wachten is thans op de aangekondigde dissertaties van enkele doctorandi, die t.z.t. een taalkundige en cultuurhistorische belichting van de | |
[pagina 234]
| |
Sintervaaslegende, de verhouding tot proza-redacties e.a. daarin hopen te geven. Ons hartelijk proficiat met de verdienstelijke onderneming zal hopenlijk in de zuidelijke en noordelijke Nederlanden, in Zuid-Afrika en elders bijval vinden.Ga naar voetnoot1)
Maastricht, Sint Servaasdag, 13 Mei 1950. Jef Notermans. |
|