De Nieuwe Taalgids. Jaargang 43
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 222]
| |
U en ue.
| |
[pagina 223]
| |
pondenten een brief, met het verzoek om enkele nadere inlichtingen. Uit hun antwoordenGa naar voetnoot1) citeer ik nu het volgende. Uit Wormerveer schreef de heer M. van de Ven o.m.: ‘Wie deftig willen doen spreken van uwes en uwe-uwe. Aldus: Uwes (lees U) is hier in lange niet meer geweest. - Weet uwe (uwé) ook waar de burgemeester woont?’, enz. In het goedmoedige, familiaire gepraat hoort men: ‘Is oewe er ook 'eweest? Wèt (wat) wil oewe hebben? - Kom oewe maar binne! - Dit hoort men nog te Westzaan, Knollendam, Oostzaan en onder oude kennissen hier en daar elders in de Zaanstreek.’ Uit de brief van de heer R.J. Ouwejan uit Zaandam, citeer ik verder nog het volgende: ‘Oewus wordt alleen nog bij ons door oudere mensen in onze streek, en dan nog door bepaalden gebezigd.’ ‘Dezelfde menschen die oewus bezigen, gebruiken ook oewe (geen uwe of uwes, dat is zoogenaamd deftiger in onze streek, ook, maar dan door een tikje deftiger, oude menschen gebruikt). De jeugd gebruikt geen van beide. In Wormerveer, Koog-Zaandijk en Knollendam wordt ook oewes en oewe gebruikt. Uwe en Uwes ook als boven omschreven.’ Ik heb deze brieven met opzet wat uitvoeriger geciteerd, omdat hieruit verschillende belangrijke conclusies getrokken kunnen worden. Op de eerste plaats vormen de hier gegeven voorbeelden met oe-vocalismeGa naar voetnoot2), de laatste schakel die nog ontbrak tussen het uitgangspunt en het eindresultaat van die pronominale ontwikkeling die zo typisch is voor ons ABN. Hier horen we inderdaad uit Hollandse mond een duidelijke echo van de spraak van de 16e eeuwse Sinjoor. Typerend is trouwens ook het in beide brieven geconstateerde stijlverschil tussen de oe- en de uu-vormen: de laatste worden twee keer als ‘deftiger’ gekarakteriseerd, en dat is wel allerminst in strijd met onze hypothese van schrijftaalinvloed; vgl. bv. nou t.o. het ‘deftigere’ nu. Het lijkt me heel waarschijnlijk dat plaatsen die alleen vormen met uu hebben, hier minder sterk dat ‘deftige’ karakter aanvoelen. Een woord heeft voor ons normaliter immers alleen een ‘plechtige’ klank, als het in oppositie staat met een ‘gewoon’ of een ‘vulgair’ woord. Werpen klinkt plechtig dank zij de vorm gooien, maar bommenwerper klinkt heel gewoon, omdat bommengooier niet bestaat. Bij een aanvullend mondeling onderzoek in Wormerveer kreeg ik sterk de indruk dat uwe(s) veel vaker gebruikt werd als uwee(s). De types oewee en oewees trof ik er niet aan. Gelden diezelfde eigenaardigheden voor de rest van de Zaanstreek, dan mogen we veronderstellen dat de letter-invloed vrij klein is gebleven: de E van Edelheid heeft zich dan beperkt tot een verbintenis met z'n standgenoot U(we), en zich niet afgegeven met oe(we). Overigens mogen we ons de ‘vulgariteit’ van laatstgenoemd pronomen ook weer niet ál te erg voorstellen, want het kan geen dienst doen t.o. mensen die bij hun voornaam genoemd worden (daar wordt jai enz. gebruikt). Cum grano salis kunnen we m.i. in de afdalende Zaanse reeks u(we) : | |
[pagina 224]
| |
oe(we) : je de 16e-eeuwse Hollandse waardering gereflecteerd vinden voor schrijftaal : bra. spreektaal : hll. spreektaal. Men kan zich afvragen hoe het komt dat juist de Zaanstreek deze typische vormen vertoont. Aan de ene kant is een oudere Amsterdamse ‘expansie’ niet uitgesloten (het moderne stadsdialect vertoont immers dezelfde neiging), maar daarnaast kan men aan een andere verklaring denken. De heer v.d. Ven verwees me naar S. Lootsma, Historische studiën over de Zaan I 129 vv., waar verteld wordt dat ook de Zaanstreek in de 16e eeuw het toevluchtsoord geweest is van talloze znl. vluchtelingen (stijfselmakers), vooral na de val van Antwerpen. Een rechtstreekse bra. import van oe(we) ligt dus het meest voor de hand, al zal de parallelle Amsterdamse ontwikkeling zeker een steun zijn geweest. Terwijl ik voor de verklaring van uwees en uwes naar blz. 204 van het geciteerde artikel verwijs, ligt het verder wel voor de hand om aan te nemen dat de s van oewes per analogie naar het laatstgenoemde woord ontstaan zal zijn. Eén ding staat intussen wel vast: we kunnen ons de vormenchaos die eeuwenlang bij ons beleefdheidspronomen geheerst heeft blijkbaar moeilijk té gecompliceerd voorstellen. Des te makkelijker wordt het voor ons om aan te nemen dat behalve de bouw van het hll. pronominale systeem, vooral de letter de leiding wist te nemen bij het bepalen van de vorm die in deze strijd zou overwinnen. Maar dat onze voorouders enkele eeuwen lang ietwat huiverig geweest moeten zijn voor de leus ‘Schrijf zoals je spreekt’, dát zal ons na het voorafgaande wel niet zo raadselachtig meer toeschijnen. Leuven, 1949. P.C. Paardekooper. |
|