De Nieuwe Taalgids. Jaargang 43
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe par deçà.In het herdenkingsgeschrift met bloemlezing, door Mevr. Romein-Verschoor in 1947 aan Hooft gewijd, lees ik op p. 24: ‘In de jaren, die onmiddellijk aan Hooft's leven voorafgingen, waren de Nederlandse gewesten, de “pays de par-de-là”, de landen van herwaerts over, zoals de zuidelijke tijdgenoten zich enigszins wegwerpendGa naar voetnoot1) uitdrukten, in de gloed van de opstand tot één staat samengesmolten’. Errare humanum. Huygens schreef onder dagtekening van 17 Maart 1622 uit Londen aan zijn ouders: ‘Il y a cy joint un mot pour ces filles à Amsterdam, qu' on en vueille un peu avoir soing à cause d'une enclose qu' il y a pour 1e drossart Hooft, touchant certaines siennes affaires qu'il m'avoit recommandées par deçà’, d.i. die hij mij verzocht had hier te behartigenGa naar voetnoot2). Het franse equivalent voor ‘van herwaerts over’ is geenszins ‘de par delà’, maar zoals Huygens, in een ander verband, schreef: ‘de par deçà’. J.W. Muller zet uiteenGa naar voetnoot3), hoe de naam ‘Nederlanden’, aanvankelijk soortnaam, sedert de 15de eeuw gaandeweg meer in gebruik komt als eigennaam, die sedert de 16de eeuw de oudere benaming, ‘landen van herwaerts over’ (pays de par deçà) verdringt, welke landen zijn ‘de van Brussel uit bestuurde, lager gelegen gewesten van het Bourgondische Rijk, van het | |
[pagina 211]
| |
hooger gelegen stamland der hertogen gescheiden door Lotharingen’. Wanneer men het abusievelijk door Mevr. Romein gestelde ‘de par delà’ herstelt tot ‘de par deçà’Ga naar voetnoot1), dan vervalt meteen de discrepantie met het ndl. ‘van herwaerts over’, dan blijkt bovendien dat er geen kwestie van kan zijn dat hiervoor de ‘zuidelijke tijdgenoten’ aansprakelijk gesteld moeten worden, althans niet in de zin die de schr. kennelijk aan dit ‘zuidelijk’ wil gehecht zien. De benaming moet ontstaan zijn van het gezichtspunt der par-deçà-isten zelf, gelijk ook Muller aanduidt met de woorden: ‘de van Brussel uit bestuurde.... gewesten’. Vgl. MW 3, 157; WNT 6, 675 (‘benaming voor de Nederlandsche erflanden van de Bourgondische vorsten; onder de Spaanse regeering voor de gezamenlijke Nederlandsche gewesten (fra. les (nos enz.) pays de par deçà)’. De uitdrukking is in wezen polair. Zij wordt steeds gedacht in een tegenstellingsverband. Waar Huygens haar bezigt, in de bovenaangehaalde brief, denkt hij op hetzelfde ogenblik aan het vaderland in de verte, over de zee, aan het ‘pays de par delà’ zo men wil. Daar het ‘wegwerpende’, waar Mevr. Romein van spreekt, blijkbaar zijn grond heeft in dat ‘là’, verdwijnt het van zelf, mèt zijn grondslag. Over de vorm waarin, in hetzelfde boekje, de teksten worden aangeboden, zou het een en ander te zeggen zijn. Hier moge met een tweetal opmerkingen volstaan worden, waarvan de eerste, geheel toevallig, aansluit bij het bovenbetoogde. Het betreft een eigenaardige fout, of drukfout?, in het sonnet ‘Wanneer door s werelds licht’. Wij vinden hier in vs. 11: ‘Die 't oge mijns gemoeds, dat t'herwaards strekt, gemoeten’. Maar bij Hooft staat: ‘haerwaerts’, d.i. hunwaarts, in de richting namelijk van de juistgenoemde ‘siels cieraden’. De tweede kanttekening geldt het fragment uit Hooft's verhaal van de Spaanse Furie, waarin het deerlijk lotgeval beschreven wordt van Christina de Bitter, grootmoeder van Christina van Erp. Dit fragment eindigt, p. 64, met de woorden: ‘Dit geluk sloeg ertoe’. Men vraagt zich af waarom, want de aangehaalde woorden dienen Hooft ter inleiding van hetgeen volgen gaat. Zij moesten dus òfwel weggelaten zijn, òf inderdaad gevolgd door de passage waarbij ze behoren. Naar aanleiding van wat men leest op p. 22, dat nl. Hooft in de zomer van 1627 te Amsterdam de bekoorlijke weduwe ontmoette van de Antwerpse koopman Bartolotti, naar aanleiding tevens van wat men elders vaak leest over de ‘Antwerpse weduwe’, wil ik er op wijzen met hoeveel voorbehoud dit ‘Antwerpse’ moet worden verstaan. Immers noch Leonora, noch haar eerste man zijn in Antwerpen geboren of hebben er ooit gewoond. De gegevens dienaangaande zijn door mij bijeengezet in een artikel van De Nieuwe Eeuw, 28 Mei 1949, in hoofdzaak aan de hand van de genealogische feiten, door Leendertz verzameld in zijn bij uitstek nuttig boek Uit de Muiderkring. L.C. Michels. |
|