De Nieuwe Taalgids. Jaargang 43
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
Geesteshouding.Dit woord wordt tot nu toe in de woordenboeken niet erkend. Naar de vorming zou het zijn plaats moeten hebben waar het WNT 4, 733 spreekt over jongere woorden naar het voorbeeld van hd. samenstellingen met geistes gevormd. Ook Leest (1929), die uit de geschriften van protestantse theologen sedert het begin der 19e eeuw een aantal samenstellingen met geestes- heeft opgetekend, vermeldt het niet; wel geestesbeweging, -richting, -wending, -gesteldheid. Royen in Ongaaf Nederland3 p. 43 noemt geestesinstelling, waar behalve de vormingswijze ook instelling ‘duits’ is. Van belang is nu dat op de volgende bladzijde ook geesteshouding voorkomt, echter niet gecursiveerd, en in de volgende samenhang: ‘Er zijn uiteraard een massa komposita die bij de vernederlandsing komposita kunnen blijven.... Vervangt men bijv. ordenskleed, geestesinstelling, vertrouwensagent, universiteitsprofessor, nierlijden, leidmotief, troepenschouw door “ordekleed, geesteshouding, plaatsvervanger, hoogleraar, nierkwaal, hoofdmotief, wapenschouwing”, dan is al veel gewonnen’. Hieruit schijnt te volgen dat naar Royen's mening in geestesinstelling het laatste lid afkeuring verdientGa naar voetnoot1), niet de formatie als zodanig, een gevolgtrekking die hierin steun vindt dat dezelfde schrijver in zijn boek Taalpanoptikum (p. 320-1) afwisselend spreekt van geestelijke discipline en geestesdiscipline en geestestucht; vgl. in het Register ‘geestesdiscipline’. Hierbij zij herinnerd aan geestesmerk, voor welk woord Huizinga in de tweede druk van zijn geschrift mèt de prioriteit tevens de verantwoordelijkheid aan Abraham Kuyper het, hetgeen aan Royen de vraag ingaf, waarom Huizinga minder recht zou hebben dan Kuyper om een ontbrekend goed nederlands woord te maken, wanneer hij dat nodig had (a.w. p. 79). Van de spanningen en wrijvingen tussen duitse en nederlandse uitdrukkingswijze zich rekenschap te geven, daartoe vond Huizinga aanleiding in zijn welbekende verhandeling over Duitse invloed op de Nederlandse Beschaving (Cultuurhist. Verkenningen, Haarlem 1929, p. 117 vlg.). Hij zag in dat hier niet enkel slordigheid in het geding is: ‘dikwijls is het, dat de grenzen der begrippen anders liggen,.... en dat het Duitsche woord juist een punt raakt, dat het Nederlandsche niet te treffen weet’. Voor het beroemde überhaupt hebben wij geen equivalent, en Huizinga betreurt het een beetje dat wij niet bijtijds A.R. Falck gevolgd hebben, die er op de klank af ‘overhoops’ van maakte. Woorden als massgebend, Einstellung, Geisteshaltung kunnen wij, zo zegt hij, soms moeilijk missen, en toch niet klakkeloos overbrengen. En evenwel, dit had met het laatste der genoemde woorden dezelfde schrijver vier bladzijden tevoren gedaan, toen hij het duitse Einstellung ontlopen wilde: ‘Men kan het verschil ook opvatten als voortvloeiend uit een afwijkende geesteshouding (“Einstellung” zou men in het Duitsch zeggen’ (p. 147). Leerzaam is dat Haje (Taalschut, Leiden 1932, p. 85) geesteshouding op de kaak stelt als een modewoord, niet als germanisme, waar hij gewaagt van ‘geesteshouding en haarGa naar voetnoot2) zusje levenshouding, die onze schrijvers dienen om zich af te maken van onderscheidingen als geestesleven, geestesrichting, levensbeschouwing....’. | |
[pagina 182]
| |
Het feit bestaat dat het gemak om samenstellingen te maken in het Duits groter is dan in onze taal. Dit kan ertoe leiden dat de indruk van ‘germanisme’ gewekt wordt wanneer een schrijver zijn stijl wat rijkelijk met dergelijke formaties stoffeert. Gelijk het geval was met Hooft bij zijn beoordelaar Lulofs, die hem overigens in onbesnoeide waardering bewierookte als ‘dien onsterfelijken letterheld, dien rijkstafzwaaijer in het gebied onzer vroegere taal’Ga naar voetnoot3), anderzijds echter meende te moeten opmerken dat Hooft met de ‘vorm- en smeedbaarheid der spraak’ in sommige opzichten gelijkelijk heeft omgesprongen ‘als een anderhalf honderd jaren later Klopstock, Voss en anderen met het Hoogduitsch gedaan hebben’. En dit is voor Lulofs een der redenen waarom de stijl van Hooft naast ‘deszelfs Latijnschheden’ ook een vleug van het Duits over zich heeft, of gelijk de hoogleraar zelf het uitdrukte: ‘voor nieuwerwetsche ooren iets schijnbaar Hoogduitschachtigs’. L.C. Michels. |
|