De Nieuwe Taalgids. Jaargang 43
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |
‘Bij alle doode papen.’In de Clute van Nu noch bezweert de ‘pape’ de zogenaamd bezeten man in de volgende bewoordingen: Tjan, noch bemane ic u meere
bij den zonnen boom ende bijder manen,
die Allexander verfierde in wanen,
ende bij alle doode papen,
ende ic bemane u bij alle die gheselschapen,
dat te Babeloniën leyt up tcasteelGa naar voetnoot1).
Het begin van deze drievoudige bezwering is door Leendertz en in navolging van hem door Wolthuis wel juist verklaardGa naar voetnoot2). De verklaring van het slot daarentegen is, naar Bax heeft betoogd, geheel mis: Babylon wordt hier niet genoemd onder invloed van de voorafgaande vermelding van Alexander noch als stamland van alle sterrenwichelaars en tovenaars, maar als woonplaats van duivelenGa naar voetnoot3). De uitleg van ‘alle doode papen’ als een spottende uitbreiding van ‘alle heiligen’ lijkt een pis-aller, die evenzeer om verbetering vraagt. In het middeleeuwse Latijn komt een uitroep Pape voor, op de enige plaats, die mij ervan bekend is, door de uitgevers met een accent op de e gespeld: Papé! Quis hominum vidit unquam tantam - ut ita liceat latinizare - in rationabilibus animalibus brutuitatem?Ga naar voetnoot4) Het woord, dat maar weinig schijnt voor te komen (Du Cange geeft het niet), lijkt een verlatijnsing van het Griekse παπαῖ, een uitroep van smart of verwonderingGa naar voetnoot5). Men mag evenwel eraan twijfelen, of de herinnering aan een uitroep uit het Grieks der tragici zich in het Westen zo lang gehandhaafd zou hebben, dat die nog in de twaalfde eeuw, in de kroniek der abten van St. Truyen, een nagalm zou gehad hebben. De Latijnse uitroep behoeft echter niet noodzakelijk op het Grieks terug te gaan: taalgeleerden nemen tegenwoordig aan, dat dergelijke onomatopaeën in verschillende talen spontaan ontstaan zijnGa naar voetnoot6). Deze moeilijke taalkundige kwestie laat ik gaarne aan linguisten over; voor mijn doel is het feit van belang, dat in de twaalfde eeuw zo'n kreet in het Latijn van het Westen bestond. Daarbij dringt zich het vermoeden op, dat men in de loop des tijds zo'n onomatopaeische uitroep niet meer begreep en er het meervoud van papa in heeft menen te herkennen; een soort van bezwering bij, levende dan wel dode, geestelijken of, zo men wil, pausen. Zo meen ik de uitlating op het einde van de vijftiende eeuw terug te vinden, ‘naa is Landts gelegentheidt verduitscht’, in de bezweringsformule van de ‘pape’ in Nu noch. D. Th. Enklaar. |
|