Bladvulling.
Wie van de lezers is in staat de zonderlinge, aan het Duits herinnerende uitgang van het adjectief te verklaren in het volgende gedichtje van Hooft? Ook de vorming (vgl. zweideutig) doet denken aan klakkeloze vertaling uit het Duits:
Prins Vreedrijk vocht, tot dat men wert om vreê gebeden.
Prins Heinrijk heeft den Staet beheint met negen steden.
Zoo quam des dubblen naems heildiediges geluit,
Met dubblen rijkdooms hoop, op enkle waerheit uit,
En wracht des hemels Raedt, door hem, 's lands zaligheden.
Leendertz, in zijn uitgave van 1871 van Hooft's Gedichten, verklaart de voor de hand liggende betekenis van het woord, maar schijnt een opmerking over de vorm overbodig te achten.
F. Jansonius.
Naschrift. Heildiediges kan niet anders zijn dan een achtergeplaatst adjektief. Het ongewone is dus 1o dat dit voorkomt in een genitiefverbinding, 2o dat het niet, als gebruikelijk, de onverbogen vorm heeft, maar zich richt naar de buiging van naems, wat m.i. eer wijst op klassieke dan op Duitse invloed.
C.d.V.