De Nieuwe Taalgids. Jaargang 43
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Middelnederlandse ridderepiek en latere prozaromans.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kinderen van Limborch (Boek V, vss 2.139-2.180)Ga naar voetnoot39) ontmoeten Echites en ‘Heinrike den Limborchghere’ elkaar vreedzaam aan tafel bij koningin Venus en daarna rijden zij samen weg en maken elkaar hun naam bekend. In Margarieta echter wordt verhaald hoe Etzijtes Heyndric ontmoet en met hem slaags geraakt omdat deze hetzelfde wapen draagt als hijzelf; wanneer beiden om beurt in moeilijkheden verkeren en Etzijtes jammert om Margarieta en haar broeder, volgt de herkenning. Dit thema komt eveneens voor in Joncker Jan (Kap. XXI-XXII), en het moet ook in het Mnl. voorbeeld gestaan hebben, vermits het Duits gedicht (vss 2.453-2535) juist hetzelfde verhaal heeft: Jan komt er in gevecht met zijn onbekende vader, tot ze elkaar herkennen. Men kan opwerpen dat slechts toevallig dit thema - twee in enig verband tot elkaar staande ridders die evenwel elkaar niet kennen, komen in een tweegevecht omdat zij hetzelfde wapen dragen, waarop de herkenning volgt - in beide volksboeken voorkomt, vermits het in de middeleeuwse letterkunde goed bekend was (vgl. Richars li Biaus en navolgingen; eveneens het Hildebrandslied), of nog, dat de schrijver van Margarieta niet met de prozaroman Joncker Jan, doch alleen met het gedicht van die naam bekend was. - Er zijn echter nog andere elementen van verwantschap, die deze laatste veronderstelling onwaarschijnlijk maken, en wel: 1. Woordelijke overeenkomst vinden we in de delen, waar Joncker Jan wordt ridder geslagen en Etzijtes wordt koning gekroond (te vergelijken met St Paulus' Brief aan de Ephesiërs, 6, vss 10-18); men oordele: Joncker Jan (edit. p. 7b; Kap. VII): De Paus sprack tot hem ende zeyde, uwen Schilt sal heeten, stoudt wederstaen, u Swaerdt scherpelijcken snijdende, uwen Helm heet vast gheloove, dat bediet dat ghy den Helm voeren sult tegen die ongelovige honde ende daer op wreken Christus lachter, versterckende tgeloove van kerstenhede, vliende alle Heresie, Toverie ende Ketterie, dit is t'bewijs dijns Helms die sterck is wederstaende den Helschen Vyant, u Spooren die heeten achterdencken, welck een teecken is dat ghy alle dinc doen sult met wijsheden, ende met wysen Rade, want achterdencken doet ons wijsheyt leeren ende alle dinc met scherpen rade doen, zoo salt een duechdelijcken voortganck hebben wat ghy doet. Heer Jan zeyde, alle u leeringhe die hope ick wel te onthouden, ende die te achtervolgen ten profijte van Kerstenheede, ende ter salicheydt van mijnder Zielen. Op varianten na, zijn de teksten identiek, bovendien is de omringende tekst in beide wel verschillend, doch lijkt sterk uit dezelfde pen te zijn gevloeid. 2. In kleinere zaken voelt men meermaals in beide prozaromans één- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelfde geest, Zo de burgerlijke toon in de raadgevingen van Jan aan Guydo (Joncker Jan, p. 20a) en die van Heyndric's vader bij diens afscheid (Margarieta, Kap. XXXVII). Zo het verloop van de strijd der helden en de gevechten tegen de Saracenen in beide boeken. Men lette op de pronkerige beschrijvingen van optochten der edelen in de twee volksboeken en bijzonder op de behandeling der bruiloft van de helden in Joncker Jan, Kap. XXIV en Margarieta, Kap. CXVIII, welke zowel in de eerste als in de tweede prozaversie zelfstandig werd uitgewerkt tegenover het gedicht. Geen van beide volksboeken heeft een proloog, wat in het genre der prozaromans eerder uitzonderlijk is. Wij besluiten: verwantschap tussen beide prozaromans valt moeilijk te loochenen, en wegens het vermelde thema, geldt de prioriteit van Joncker Jan. Margarieta van Lymborch nu verscheen te Antwerpen bij Willem Vorsterman in 1516, zodat we daardoor een aanduiding hebben voor de ouderdom van het andere volksboek. - Moeten we aan plagiaat denken? De geest, de stijl en zelfs de gaafheid en techniek der twee verhalen stemmen zozeer overeen, dat we alvast als zeer waarschijnlijk aanvaarden dat ze door éénzelfde auteur werden geschreven, en dan liefst kort na elkaar, wanneer de voorstelling van het ene verhaal nog krachtig nawerkte bij het schrijven van het andere. De roman der Kinderen van Limborch (toegeschreven aan Hein van Aken, 1291-1318)Ga naar voetnoot40) is een der mooiste in het genre der Mnl. avonturenromans; de bewerking welke er van gemaakt werd, is dit niet minder in het genre der prozaromans. De bewerker stond overigens zeer vrij tegenover zijn voorbeeld: in zoveel details week hij van het gedicht af, zoveel tonelen werden weggelaten of gewijzigd en er werden zoveel gans nieuwe hoofdstukken aan toegevoegd, dat we voor een gans nieuw letterkundig werk kwamen te staan. Van het VIe Boek van het gedicht is er haast niets en van het Xe helemaal niets overgebleven. In het laatste gedeelte (Kap. XCVI tot het einde) is het gedicht bijna onmogelijk nog terug te vinden. Wij geven hier een schema van de verhouding der twee versies:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(We wijzen er op dat dit schema veel uitvoeriger en nauwkeuriger is dan dat van Van den Bergh, o.c., I, p. XLIII).
Uit dit overzicht blijkt dat meermaals de volgorde werd omgeworpen. Van de algemene bouw van het gedicht in twaalf boeken is er helemaal niets meer terug te vinden, dat was ook niet nodig, de bewerker borduurde op zijn eigen weefsel, alle heterogene elementen weglatend, het verhaal kreeg er een eigen uitzicht door. De indeling in kapittels is zeker willekeurig. Door zijn doel eenheid aan het verhaal te geven, liet de auteur gehele boeken (VI en X) weg: zij behandelen avonturen die niets met de hoofdfiguren te maken hebben, het zijn nevenhandelingen, welke, op zichzelf niet onaardig, het geheel geenszins zouden ten goede komen. Van de formulering der verzen is er tenslotte weinig terug te vinden; zelfs in de gedeelten van het volksboek waar het verhaal van dichtbij gevolgd wordt, vindt men b.v. haast geen rijmresten. Deze prozaroman mag gerust als een model aangezien worden van het nieuwe genre tegenover de vroegere ridderepiek. De zelfstandig uitgewerkte hoofdstukken zijn meestal geen toevallige veranderingen of toevoegsels, doch zij geven aan de roman zijn typisch einde-middeleeuws karakter: de ridderlijke feiten zijn niet meer gezien met de ogen van iemand die leefde circa 1300, doch werden gedacht en overgeplaatst in de atmospheer van omstreeks 1500. Als nieuwe elementen zijn hier vooral aan te stippen: de toon is minder verheven, de taal en denkwijze zijn die van de burgerij (cfr o.m. Kap. XIX en XXXVII); de ridderwereld is die van de vijftiende eeuw met zijn pralerige uitstalling van rijkdommen en de beschrijving van eindeloze tornooien met grote kleurige optochten in schitterende kostumering en overdadige feesten (zie o.m. Kap. XXXI, LXIII, CV tot CVII). Eveneens worden godsdienstige elementen geäccentueerd, voornamelijk in de houding der hoofdpersonen tegenover de Saracenen (cfr b.v. Kap. LXXXVII; CIV) en worden liefdestonelen en -verhoudingen idyllisch uitgewerkt (b.v. Kap. XVI). In vier hoofdstukken werden verzen ingelast: Kap. XCIV, XCV, CIV, CVIII. Het zijn samenspraken en ze geven het verhaal een dramatisch karakter; het belangrijkste fragment in verzen is dat van Kap. XCIV: het koningsspel, dat zeker aesthetische kwaliteiten bevat. Een schoone historie vander borchgravinne van Vergi is ons slechts bekend door drukken van circa 1550Ga naar voetnoot41) en 1648Ga naar voetnoot42). In een artikel waarin we vooral de refreinen (ze maken een aanzienlijk en oorspronkelijk bestanddeel van deze prozaroman uit) onderzochten, achtten we het waarschijnlijk dat de oudste druk niet na 1524 verschenen isGa naar voetnoot43). De prozatekst gaat on- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegensprekelijk op het Mnl. XIVe eeuws gedicht terug, al is hij allerminst een woordelijke omzetting. We mogen daarbij niet vergeten dat de bewerker een jongere, van het Hulthemse handschrift afwijkende redactie van het gedicht zal benuttigd hebben, zodat elke vergelijking slechts een betrekkelijke waarde heeft. Toch kijken nog hier en daar rijmresten door het proza heen. Van een historie van Merlijn (circa 1540) zijn er slechts twee fragmenten bewaard gebleven. M.E. Kronenberg, die deze delen heruitgafGa naar voetnoot44), kwam tot de conclusie dat deze prozaroman met geen der bekende versies van het Merlijn-verhaal verwant is (ook niet met die van Jacob van Maerlant), behalve met de oudste Engelse vorm, een rijmwerk Arthour and MerlinGa naar voetnoot45). Kronenberg acht het evenwel, en wij menen terecht, ‘in hooge mate onwaarschijnlijk’ dat onze prozaroman een bewerking van het Middelengels gedicht zou zijn. ‘Maar een gemeenschappelijke Fransche stamvader zullen ze stellig gehad hebben’Ga naar voetnoot46). - Doch heeft de Ndl. prozaroman diè rechtstreeks benuttigd? Zo het een gedicht ware, ware dit een enig feit in het ontstaan van de Ndl. prozaromans; zo het een prozatekst was, waarom nam de bewerker dan niet liever één der bekende Franse prozaroman-drukken? Of heeft er een onbekend Ndl. gedicht tot tussenschakel gediend? We zochten naar rijmresten en vonden er heel wat. Oordeel: hi wilde hem laten passeren met sinen volcke hi wilde hem besweren; sal ic u aen een galghe doen hangen. Niet langhe daer na....; ende vergaderden al haer macht met haren vrienden so dat si in corter tijt een grote heyrcracht versaemden (alle edit., p. 24); aldus bereyden hem beyde partyen om strijden (p. 25); heeft mi al haer leven te kennen ghegheven; Als die rechter hoorde dat zijn woorden duechdelick waren; mocht niemant comen dan een vroet wijf die als den tijt volcomen waer des kints lijf salveren mochte; Blasius die heremijt wist wel den tijt (alle p. 29); ic sal mijn moeders lijf salveren in spijt hem allen die haer leet begheren (p. 30); die mi seyden te doden. Als die boden die woorden aanhoorden van merlijn (p. 33). - Hieruit moge blijken dat onze hypothese de meest waarschijnlijke is, zelfs al zouden een paar dezer rijmwoorden toevallig zijn. Er dient op gewezen dat twee dialogen in verzen tussen de prozafragmenten voorkomen. De herkomst van Hughe van Bourdeus (circa 1540) schijnt eveneens een Mnl. werk te zijn. Van dit wonderlijk koning Abroen-verhaal zijn er inderdaad enkele fragmenten bewaard, te plaatsen bij de XIVe-eeuwse nabloei der heldenepiek. Wolf verdedigde de mening dat dit gedicht terugging op een andere, misschien oudere redactie dan de bewaarde Franse chanson de geste (begin XIIIe eeuw)Ga naar voetnoot47); hiermede waren de uitgevers van het Franse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedicht het niet eensGa naar voetnoot48). Ons gedicht is in ieder geval anders uitgewerkt dan het Franse en heeft ook andere personages. Kalff betoogt bij zijn uitgave van de fragmenten dat deze ‘deel hebben uitgemaakt van eene min of meer zelfstandige bewerking der sage, waarbij de dichter gebruik maakte van zijne kennis van andere middeleeuwsche gedichten als het Roelantslied, den roman der Lorreinen, de koningin Sibille, de “Valentijn ende Nameloos” en misschien nog andere, die ons onbekend zijn’Ga naar voetnoot49); ook het fragment bij Verdam zal tot deze afwijkende bewerking hebben behoordGa naar voetnoot50). Het Ndl. volksboek kan echter moeilijk op deze Mnl. versie berusten; het komt algemeen gesproken veel meer met het Fr. gedicht overeenGa naar voetnoot51). Toch moet de bron van onze prozaroman een Mnl. gedicht zijn, zij het in een andere redactie dan die waarvan Kalff en Verdam fragmenten publiceerden. Verdam wees reeds op enkele rijmen die in de prozatekst zijn aan te wijzenGa naar voetnoot52), wij hebben er nog veel meer in teruggevonden. Enkele voorbeelden: ic wandele bat in dit water sonder pine dan yemant anders op dat land inder sonnen schine. Doe seyde die man. Nv sidt op metter haest want wat mi mijn here Abroen ghebiet dat sal ic immer doen (edit. p. 33); hi soude mijn herte wel maken ghesont want ic ben sijnder liefden doorwont (p. 37); O god door v ootmoet behoet doch mi van quader auontueren, ende bewaert ooc mijn goede paert.... (p. 66). Deze verloren redactie kan zelfs enig verband hebben gehad met die van Kalff-Verdam. Verdam merkte dit wel op bij zijn editie, waar hij onderaan pp. 96, 98 en 100 min of meer overeenkomende fragmentjes van het volksboek afdrukte; men vergelijke aldus: ‘ic heet malproen ende ic moet in deser zee mijn penitencie doen’ (edit. p. 33) met ... - ‘Ic ben Maleproen’,
Vrome ridder Hugelijn,
Ende moet die penitencie mijn
Aldus doen in die see,
... (Verdam, vss 156-159, p. 97).
Verder: ‘ic soude inder zee gront duycken om den cop, halsberch ende horen, ende brenghen hem die in corter stont’ (edit. p. 57) t.o.v. Ic die soude in corter stont
Halen opter see gront
Cop, halsberch ende horen
... (Verdam, vss 177-179, edit. p. 98).
Voretzsch, na een uitvoerig onderzoek van andere punten van overeenkomst tussen het Ndl. volksboek en de bewaarde fragmenten van het gedicht, kwam tot een besluit dat in dezelfde richting wijst: beide teksten kunnen zeer goed teruggaan op een ouder, verloren Ndl. gedicht (XIIIe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIVe eeuw), dat over een ‘Aliaumeversion’ uit het Frans origineel zou stammen; voor het overige sluit Voretzsch zich aan bij WolfGa naar voetnoot53). Nu bezit deze prozaroman nog een eigenaardigheid. Naast een rederijkersrefrein komt er een fragment van 22 paarsgewijze rijmende verzen in voor waarin koning Karel Hughe uit Frankrijk verbant. Wegens het ongewone van dit stuk vermoeden we dat dit niet door de auteur van de prozaroman werd opgesteld, maar rechtstreeks overgenomen van het episch voorbeeld, en slechts naar XVIe eeuwse mode breedsprakig uitgesponnen. De oorsprong van de historie van Koningin Sibilla (circa 1538) was tot heden onduidelijk. Wolf vergeleek de Ndl. historie met een Spaanse prozabewerking en de hem bekende fragmenten van het Frans gedicht. Hij dacht dat beide eerste waarschijnlijk op een gemeenschappelijk proza-voorbeeld zouden teruggaanGa naar voetnoot54). Van MierloGa naar voetnoot55) zegde bij de behandeling van de Frankische heldenepiek: ‘Over Koningin Sibille bezitten wij nog een volksboek. Misschien is dit ook vrij vroeg te onzent bewerkt geworden.’ Hij schijnt dus te veronderstellen dat onze prozaroman op een verloren Mnl. Vorlage zou berusten. Dit werd ten andere reeds vroeger verondersteld door PetitGa naar voetnoot56), die er eveneens op wees dat van die versie een vertaling voorkomt in de KarlmeinetGa naar voetnoot57). We zijn in de gelegenheid geweest het nog niet heruitgegeven unicum van de Weense Staatsbibliotheek te onderzoeken en hopen eerlang hierover een volledige studie met de tekst zelf te kunnen publiceren. Laten we reeds thans zeggen dat er in het proza een massa rijmwoorden voorkomen, die het vrij zeker maken dat een Mnl. gedicht tot bron heeft gediend. Tot voorbeeld geven we slechts de bewijsplaatsen van één enkele bladzijde (A4vo): wie soude vrouwen betrouwen / nemmermeer en betrouwe ick eenighe....; .... Ghy heeren siet wat schanden ende oneeren....; .... want noyt creatuere en scheen ghetrouwer te sine / vermaledijt si die ure dat ick noyt gheboren en was....; ....segghende: dat die coninghinne behoorde ghebrant te sine / .... De oudste bekende editie van Malegijs is slechts van 1556 (approbatie van ‘den lesten februarij’ 1554), al is het waarschijnlijk dat de prozaroman reeds vroeger gedrukt is geweest, vermits in een jongere druk (circa 1700) herhaaldelijk betere lezingen voorkomenGa naar voetnoot58). Reeds lang staat het vast dat ook deze prozaroman uit een Mnl. gedicht werd bewerktGa naar voetnoot59). De laatste prozaroman waarover we het zullen hebben is die historie van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Buevijne van AustoenGa naar voetnoot60). Eigenlijk hadden we er reeds eerder moeten over spreken, vermits hij reeds in 1504 verscheen. Daar we echter over de herkomst geen zekerheid hebben kunnen verkrijgen, hebben wij hem voor het laatst gehouden. Over de verhouding van de Franse redacties raadplege men de studies van Boje, Stimming en BeckerGa naar voetnoot61). In het Frans bestaat er ook een prozaroman, waarvan de Nederlandse echter voortdurend verschilt. Er is een dubbele mogelijkheid: ofwel benuttigde de Ndl. auteur een andere bron (wellicht een Mnl. gedicht), ofwel kende hij het verhaal van de Franse prozaroman, doch maakte een versie die, hoewel in de hoofdlijnen hiermede overeenstemmende, toch in talrijke bijzonderheden geheel oorspronkelijk werd. Boje waagde het ook niet het Ndl. op de Franse prozaredactie te laten teruggaan; hij dacht aan een onbekende bron, die een gemeenschappelijke Vorlage met dit Franse prozaverhaal zou gehad hebbenGa naar voetnoot62). Hoe dit ook weze, zeker is het dat de schrijver van de Ndl. prozaroman persoonlijke verdiensten toekomen. Talrijke verzen, eng met het verhaal verbonden, laten dit duidelijk blijken. Wijzen we er tenslotte op dat men in de Strijt van Roncevale kan lezen: ‘.... ende hi was gheheeten Fierenbras van Alexandrien, den welcken Olivier verwonnen hadde in eenen camp daer oeck een schone historie af is....’Ga naar voetnoot63) en ‘Van desen Olivier sijn schone historien bescreven’Ga naar voetnoot64). Worden hiermede één of twee verloren prozaromans bedoeld, of oudere epische gedichten? Men kan echter eveneens veronderstellen dat hier alleen maar naar de bekende Franse prozaroman Fièrabras (oudste editie: 28 November 1478) verwezen werd.
Om dit artikel te besluiten ware het interessant systematisch vorm en inhoud van deze gedichten en prozabewerkingen tegenover elkaar te plaatsen. De meeste bewerkers namen het niet erg nauw met de vóór hen liggende tekst. Eerbied voor het literair werk als dusdanig en voor de schrijvers ervan voelden zij weinig. Hoofdzaak zal geweest zijn een avonturenrijk verhaal te leveren, aangepast aan de smaak en het bevattingsvermogen van de laat-middeleeuwse lezers. Er was daarvoor een bepaalde prozaroman-vorm gecreëerd, waaraan de meeste bewerkingen werden aangepast, met een proloog, indelingen in hoofdstukken, inleidende en slotformules, onderbrekingen in rederijkersverzenGa naar voetnoot65) en bepaalde stijleigenaardigheden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het was een middeleeuwse gewoonte van de kopiïsten aan hun voorbeelden allerlei naar eigen inzicht te wijzigen. Moet het ons dan verwonderen dat de bewerkers der prozaromans deze gewoonte voortzetten en op de verhalen de stempel van hun eigen eeuw drukten? Om dit eigen-tijdse op te sporen is het nodig te onderzoeken wàt zij van de gebruikte gedichten eenvoudig overnamen, wàt ze weglieten en wàt ze er aan toevoegden. De ene prozaroman heeft natuurlijk veel meer nieuwe elementen dan de andere. De vroegste blijven meestal zeer dicht bij hun bronnen. Sommige zijn evenwel geheel nieuwe literaire werken geworden, we denken hier in het bijzonder aan Buevijn van Austoen, Joncker Jan wt den Vergiere, Merlijn en vooral Margarieta van Lymborch, waarvan het verhaal zich geheel schijnt af te spelen in de artificieel romantische wereld van de laat-Bourgondische Nederlanden. Meer bijzonderheden gaan het kader van dit artikel te buiten. Tot slot een waarschuwing: we hebben hier enkel die Ndl. prozaromans uit incunabel- en postincunabeltijd besproken welke naar Mnl. gedichten werden bewerkt; men zou daardoor wellicht gaan vermoeden dat deze een genre in het genre vormen. Niets is minder waar: in het geheel der prozaroman-productie zijn ze naar vorm, bewerkingswijze en eigenaardigheden niet van de bewerkingen uit andere talen te onderscheiden. Ons doel was vooral aan te tonen, hoe een aantal Mnl. gedichten, hoewel gewijzigd, enigszins konden bekend blijven en een laatste redactie vinden op de vooravond van de moderne tijden. Slechts daarna waren ze rijp om te verdwijnen uit de belangstelling der letterlievenden, doch ze bleven met liefde bewaard en gekend door de grote volksmassa. Deze volksboeken - de vroegere prozaromans - zijn immers de geliefde lectuur van de lagere standen geweest tot in de XIXe eeuw. Dr. Luc Debaene |
|