De Nieuwe Taalgids. Jaargang 43
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeoordelingen.Dr. J.A.N. Knuttel: Bredero. Nederlandse Monographieën I*. (Lochem - De Tijdstroom - 1949. Prijs geb. f 8.90.)Het zal Knuttel grote voldoening gegeven hebben, dat hij gelegenheid kreeg om de doorwerkte Inleiding bij zijn Bredero-editie van 1929 tot de dubbele omvang uit te werken. Had hij vroeger, zijn schifting en indeling verantwoordend, allereerst de ‘vakkundigen’ op het oog, nu richt hij zich ook tot de ‘belangstellende leek’, voor wie zijn boek, mede door goed gekozen aanhalingen, aantrekkelijker geworden is. De compositie van zijn Inleiding is in hoofdzaak bewaard. In het eerste hoofdstuk schetst hij Milieus en levensloop (blz. 7-18). De grootste plaats is bewaard voor het tweede hoofdstuk, over de Liederen en gedichten (blz. 19-101), omdat hij daarin het goed recht van de voorgestelde indeling van de minnelyriek, op grond van Bredero's eigen liefdeservaringen, opnieuw wil betogen. Hij behandelt dus achtereenvolgens de vroegste poëzie, de ‘tijd van de bruijnooghd coninginne’, de ‘tijd van Margriete’ en de ‘latere liefden’ o.a. voor Tesselscha. Daarna volgen nog Bruiloftsgedichten en Stichtelijke poëzie. Veel beknopter zijn de Dramatische poëzie behandeld in het derde hoofdstuk (blz. 102-133) en de Brieven en Betogen in het vierde hoofdstuk (blz. 134-144). Samenvattend geeft de schrijver in Hoofdstuk V (blz. 145-156) in karakteristieke trekken een beeld van zijn Persoonlijkheid. Met opmer- | |
[pagina 118]
| |
kingen over Invloed en waardering (VI), over de Litteratuur (VII) wordt deze monografie besloten. Onder de zich nog steeds uitbreidende litteratuur over BrederoGa naar voetnoot1) neemt het werk van Knuttel een eigen plaats in. De onkritische, fantastische betogen van J.B. Schepers had hij reeds in een Gids-artikel van 1919 weerlegd. Zijn eigen argumenten voor toeschrijving en rangschikking van de minnedichten heeft hij zorgvuldig gewikt en gewogen, maar dit neemt niet weg dat van definitieve uitkomsten wel nooit sprake zal kunnen zijn. Van Rijnbach, die in zijn uitgave van het Groot LiedboekGa naar voetnoot2) spreekt van een ‘moeilijk probleem’, en denkt b.v., m.i. terecht bij het gedicht ‘O Parl en puik der vrouwen’ aan Tesselschade, waardoor de vereenzelviging van Margriete en Tesselschade, die Knuttel eigenlijk ook zo verleidelijk voorkomt, weer aan de orde komt, ondanks de door hem geopperde bezwarenGa naar voetnoot3). Een zo begaafde en gevierde vrouw kunnen wij ons in die tijd naast Tesselschade nauwelijks voorstellen. Raadselachtig zou ook blijven, waarom de minnaar gaat zwerven bij het Hoge huis te Muiden om zijn Margriet te ontmoeten. Zo zijn er nog wel enkele kanttekeningen van ondergeschikte aard te makenGa naar voetnoot4), maar Knuttel verdient de lof dat hij, als Bredero-kenner, maar vooral als Bredero-bewonderaar, er in geslaagd is, een boek te schrijven dat in bredere kring belangstelling kan wekken voor deze talentvolle zeventiende-eeuwer. C.G.N. de Vooys. | |
Dr. L. Brummel: Sinnepoppen van Roemer Visscher, naar de uitgave van 1614 met 184 illustraties naar de oorspronkelijke gravures en van een inleiding en verklarende noten voorzien ('s-Gravenhage - Martinus Nijhoff - 1949. Prijs geb. f 10.-.)Terecht zegt de uitgever dat er alle reden was voor een heruitgave van dit zeldzame boekje, en wij kunnen er ons in verheugen dat het zo voortreffelijk geschied is: in het oorspronkelijke oblong-formaat, op mooi papier en smaakvol gebonden, maar vooral met uitstekende reproduktie van de onmisbare gravures van Claes Jansz. Visscher. Deze emblemata, die Roemer Visscher had laten tekenen om ze zijn vrienden mondeling toe te lichten, | |
[pagina 119]
| |
waren immers de hoofdzaak en de aanleiding voor de geestige, kernachtige bijschriften. Aan de uiterlijke verzorging van dit boekje beantwoordt de wetenschappelijke inleiding en toelichting bij de tekst. De inleiding (blz. VII-XXXVII) brengt, ook na het bibliografische proefschrift van Dr. A.C.G. de Vries over De Nederlandsche emblemata (1899) allerlei nieuws over dit eigenaardige genre, o.a. over het verband van de emblemata met een vroeger renaissance-verschijnsel, de leer der Hieroglyphica, met de spreukenkollekties en de mode der deviezen of ‘imprese’. Daardoor konden allerlei bronnen van de Sinnepoppen aangewezen worden. Belangrijker is echter de karakterisering van deze echt Hollandse vertolking van het genre, tegen de achtergrond van de toenmalige letterkunde. Aangezien dit aardige boekje niet alleen door Neerlandici geraadpleegd dient te worden, maar ongetwijfeld ook in handen van allerlei liefhebbers zal komen, is de uitgever terecht niet zuinig geweest met vertaling van Latijnse spreuken en toelichting van verouderde woorden, in een reeks achterin geplaatste, zorgvuldig bewerkte aantekeningen, die dus op de tekstbladzijden niet storen. Naast de reeds uitgegeven Brabbelingh zijn nu dus ook de Sinnepoppen als welkom geschenk, gemakkelijk toegankelijk geworden. C.G.N. de Vooys. |
|