De Nieuwe Taalgids. Jaargang 43
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMee als voorzetsel.Van een gebruik van mee als voorzetsel wordt noch in het Mnl. Wdb. noch in het WNT. melding gemaakt. In Brabant is het 't gebruikelijke woord, ofschoon niet overal in dezelfde klankvorm. Ik meen te mogen zeggen dat in het Oosten [mɪ], in het Westen [me.] verbreid is. Een dialect-geografische bepaling is mij niet bekend, maar de verhouding zal te vergelijken zijn met die tussen de vormen van hemel, lepel, ketel, waarover zie Weijnen, Dialectgrenzen, p. 113-114, hoewel te verwachten valt dat het speciale karakter van voorzetsel complicaties in het leven roept, en ook de sandhi in aanmerking moet worden genomen, speciaal met het oog op het voorkomen van -t-vormen. Hier echter liggen voetangels. Men zegt niet alleen [mɪtər]hand, ‘met haar hand’, maar even goed [optər]hand. Vergelijking met [indər]hand leert, dat het voornw. met d begint, die in sandhi verscherpt kan worden. Naast de eerstgenoemde verbinding kent men ook [mɪdər] en [me . dər],Ga naar voetnoot1) hetgeen tot de conclusie voert, dat in [mɪtər] toch inderdaad een t-vorm van het voorzetsel schuilt. Een interessante aanwijzing voor vroeger tijd is mij opgevallen in een gedicht van Huygens, n.l. zijn stedestem Medenblick. Dat deze spelling van de naam niet zonder bedoeling is gekozen, leert de tekst. Huygens bezigt haar weliswaar ook in een bijgevoegde aantekening, zij is van elders niet onbekend, maar de keus werd wel bepaald door de woordspeling, die hij op het oog had. Wij lezen: West-Vriezen, weest getuygh', 'k heb Koningen gevoedt,
West-Vriesche Koningen, de Vooghden van uw goed.
Maer dat ick mé den blickGa naar voetnoot2) van Waerheits helle straelen
Mijn' gulde Toovenaers' ter Hellen sagh doen daelen.
Was meer verheugens waerd, en 't dienen onder God
Veel vryer vryigheit dan 't Konincklick gebod,
Daer Godes niet en was......
Ter toelichting diene dat de gulde Toovenaers' een tovenares was, n.l. een gulden beeld van Medea, dat daar naar een aantekening van de dichter placht vereerd te worden. Een andere nota leert dat Adelgil, zoon van Beroald, Wilfrid het Christelijk geloof liet prediken, en daarop doelen de woorden: ‘Waerheits helle stralen’. Blick is te verstaan als ‘schittering’, mogelijk met een toespeling op bliksem. Dat mé hier ook wel het bijwoord ‘mede’ zou kunnen zijn in de betekenis ‘ook’, moet hoogst onwaarschijnlijk heten zowel om de samenhang, die juist een ommekeer, een tegenstelling inhoudt, als ook wegens de omstandigheid, dat een woordopeenvolging: mé (adv.) den blick, die geen groep, geen syntactische verbinding vormt, zich zoveel minder leent dan de groep: voorzetsel, lidwoord, zelfst. nw. tot een woordspelende associatie met de plaatsnaam. Wij zullen mogen aannemen dat zijn zucht tot woordenspel de dichter bewogen heeft, hier een hem bekende Brabantse vorm te pas te brengen. L.C. Michels. |
|