De Nieuwe Taalgids. Jaargang 43
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeoordelingen.Dr. J.E. van der Laan: Het zuiver accoord. Elementaire Versleer met Bloemlezing voor het M.O. (J.B. Wolters, Groningen-Batavia 1949).Dit boekje bestaat uit twee afdelingen, achtereenvolgens gewijd aan ‘Beweging en Klank’ en aan de ‘Betekenis’ van het vers. Elk dezer afdelingen omvat een reeks korte paragrafen die de eigenlijke ‘leerstof’ behelzen, en een vrij groot aantal verzen ter toelichting en ter toetsing daarvan. Deze bloemlezing, welke in totaal ruim 70 volledige gedichten telt, is bijzonder goed geslaagd, al stelt zij hoge eisen zowel aan de leerlingen als aan hun leraar. Minder verrukt ben ik echter over Van der | |
[pagina 57]
| |
Laans eigen paragrafen. Hij wil daarin zo beknopt en eenvoudig mogelijk blijven, wat op zichzelf te prijzen valt, maar ten aanzien van de versleer een uiterst hachelijke onderneming blijkt, omdat daarin nu eenmaal vrijwel niets absoluut vaststaat en de grenzen steeds vervloeien. Natuurlijk is het voor een leraar onvermijdelijk bij zijn lessen van min of meer apodictische uitspraken uit te gaan, die later vanzelf hun correctie en aanvulling vinden. Maar dat is iets geheel anders dan dat deze uitspraken in een apart boekje als definitief aan de leerlingen worden voorgelegd! Wil men op de middelbare school de versleer systematisch aan de hand van een ‘leerboek’ behandelen, dan lijkt mij voor dit boek daarom de methode van Achilles Mussche in zijn Nederlandse Poëtica (zie mijn bespreking daarvan jrg. 42, pag. 313-314) de enig juiste. Een enkel voorbeeld moge mijn bezwaar tegen de formuleringen van Van der Laan (eerder onvolledig dan onjuist) nader illustreren. De eerste paragraaf waagt een poging tot een definitie van poëzie: ‘Poëzie is wijsheid en muziek in enen. De eerste is vervat in de betekenis, de laatste in de beweging en de klank der woorden’ (pag. 7). Het is ongetwijfeld aardig gevonden, en in de klas op een gegeven ogenblik zeker bruikbaar - maar de z.g. poësie pure wordt er door buitengesloten, terwijl over de juistheid van de term ‘wijsheid’ meermalen ernstig te discussiëren zou vallen. Tweede voorbeeld: ‘Zoals reeds in § 3 werd gezegd, berust het versritme op de afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen. Bij een regelmatige afwisseling spreken we van metrum’ (pag. 17). Zo simpel is het verschil tussen ritme en metrum helaas niet; het eerste wordt immers niet alléén door het dynamisch accent bepaald! Derde voorbeeld: ‘Al lezende ontleden wij een zin in onderwerp, voorwerp, gezegde, bepalingen, hoofd- en bijzinnen. In dit laatste geval geven we de pauzen zelfs aan door een komma’ (pag. 25). Noch het een noch het ander is in deze apodictische vorm juist. - En zo zou er meer aan te halen zijn, waarbij telkens de beknoptheid te veel of te weinig zeggen doet. Intussen, dit boekje wil blijkens het Voorbericht ‘slechts een instrument in handen van de leraar’ zijn. En hangt ‘het zuiver accoord’ niet in nog sterkere mate af van de bespeler dan van het instrument? Een woord van lof aan de uitgever voor het originele, fleurige, zij het wat te fors aandoende, omslag! W.A.P. Smit. | |
Dr. L.M. Fr. Daniëls O.P.: De Spieghel der menscheliker behoudenisse. De Middelnederlandse vertaling van het Speculum humanae salvationis, uitgegeven en toegelicht. (Thielt - Drukkerij - Uitgeverij Lannoo - 1949 - 275 blz.).Het Speculum humanae salvationis, dat van 1324 dagtekent, geeft voor leken een samenvatting van het Christelijke geloof, aantrekkelijk door afwisselende inhoud en illustraties. In geheel West-Europa heeft het een ongekende populariteit genoten, blijkens de vele handschriften en vertalingen. In het Middelnederlands is het al in de veertiende eeuw in verzen bewerkt, en later ook in proza vertaald, een tekst die bij de eerste toepassing van de boekdruk gekozen werd. De berijmde vertaling, in één Londens handschrift bewaard, is in 1896 onderzocht door K. de Flou en E. Gaillard, | |
[pagina 58]
| |
die dit werk alleszins een uitgave waardig keurden, maar die uitgave kwam niet tot stand, en het werk werd vrijwel vergeten, totdat Pater Daniëls, met een opdracht van de Minister van Onderwijs, die taak op zich nam en met grote ijver en toewijding volbracht. Een uitvoerige Inleiding (blz. V-LXV) geeft een veelzijdige toelichting. De typologische Bijbelverklaring, voor dit werk van zoveel belang, de inhoud en het karakter worden eerst besproken. Het auteurschap wordt in zoverre opgespoord, dat het toegeschreven moet worden aan een Dominikaan uit Zuid-Duitsland. Daarna wordt gewezen op het belang voor de volkscatechese en op de grote invloed op de beeldende kunst. Een taalkundig onderzoek van de beide Mnl. vertalingen toont aandat de berijmde van West-Vlaamse oorsprong is. terwijl de proza-vertaling waarschijnlijk uit Utrecht afkomstig isGa naar voetnoot1). De aanvankelijke onderstelling dat Maerlant de dichter zou zijn, is op grond van de chronologie onmogelijk, maar de vlotte berijming is wel uit zijn school. Het is jammer dat het enige handschrift zwaar gehavend is: er zijn 25 folia verloren gegaan van de 122, waardoor ook vrijwat pentekeningen ontbreken. Toch beslaat de bewaarde tekst in deze uitgave nog 269 blz. met twee kolommen. Veel zorg heeft de uitgever besteed aan de verklarende aantekeningen. Zijn verdienstelijke uitgave is dus een aanwinst voor onze Mnl. stichtelijke letterkunde. Ongaarne zal de belangstellende lezer de eigenlijk onmisbare illustratie missen, waarvan op blz. 228 een proefje uit de incunabel gegeven wordt, maar waarschijnlijk zou het werk met volledige illustratie te kostbaar geworden zijn. C.G.N. de Vooys. |
|