De Nieuwe Taalgids. Jaargang 43
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Cento.Is dit woord op weg in geletterde kringen zijn bekendheid te verliezen? Deze indruk wordt gewekt door een tekstwijziging met bijpassende verantwoording die mijn aandacht trok in de onlangs verschenen Verspreide Geschriften van Dr. G.J. BoekenoogenGa naar voetnoot1). Als inleiding is in dit boek opgenomen het Levensbericht, in 1931 door J.W. Muller geschreven voor de Handelingen en Levensberichten van de Mij. der Ned. Lett. In deze biografie vermeldt de schrijver, dat Boekenoogen in de Amsterdamse studentenalmanak van 1891 en de twee vorige jaren (Muller spreekt, opvallend in dit verband, van ‘jaargangen’) een drietal ‘Middelnederlandse’ gedichten publiceerde: ‘een verhaal, met kwansuis philologische voorrede, en twee liederen, alle met geleerde voetnoten; natuurlijk canto's, vooral grammatisch niet vlekkeloos, maar getuigend van een vlijtige lectuur, al in deze eerste studiejaren, op Verdam's aansporing en voetspoor, en niet onaardig van inhoud.’ Bij het door mij gecursiveerde canto's plaatst de uitgever een voetnoot van de volgende inhoud: ‘In het oorspr. staat cento's’, - waaruit men moet opmaken, dat het woord door hem voor een schrijf- of drukfout is gehouden. Maar dit is een vergissing. Wat Muller bedoeld en geschreven heeft, is wel degelijk cento's, en wat hij daarmee zeggen wilde is, dat die almanak-bijdragen waren ‘samengeflanst’ uit bestanddelen van authentieke Middelndl. teksten. Het Latijnse cento, ‘lappendeken’, is de naam geworden voor een litteraire knutselarij, hierin bestaande, dat men een gedicht samenstelde uit versregels of gedeelten daarvan, bijeengezocht uit bekende andere dichtwerken. Er bestaan dergelijke centones b.v. uit Homerus, Euripides, Vergilius. Ik vind over dit genre een geschrift aangehaald van Hasenbalg: De centonibus virgilianis (Putbus, 1846). Oct. Delepierre schreef er een tweedelig werk over: Tableau de la littérature du centon (Londen, 1875). Ook op Germaans gebied kende men deze praktijk. In de aan Wilhelm Braune in 1920 aangeboden Aufsätze zur Sprach- und Literaturgeschichte besprak Albert Leitzmann een ‘Cento aus Freidank bei Oswald von Wolkenstein’. Oorspronkelijk parodisch en bijwijlen onstichtelijk, werd de cento later ook in ernst beoefend voor didactische en stichtelijke doeleinden. Ik herinner mij zeer wel, dat ik op Muller's colleges met het woord ben bekend geworden. Canto's zou in de aangehaalde samenhang slechts op de tevoren genoemde ‘liederen’ kunnen slaan, en ook daarvoor nog een ongebruikelijke benaming vormen. Uit syntactisch gezichtspunt valt op te merken, dat Muller's ‘vooral grammatisch niet vlekkeloos’ en wat daar verder volgt, moet worden verstaan als een ‘uitbreidende bijv. bepaling’. Aan te nemen is, dat de uitgever die woorden als ‘beperkend’ heeft geïnterpreteerd. In dezelfde verzameling opstellen van Dr. Boekenoogen komt een passage voor die in dit verband niet kwalijk past. Wij vinden ze op p. 80, in het Gids-artikel over Onze Rijmen, en zij luidt: ‘Een voortdurend vervormen en gelijkmaken, een samenvoegen en aaneenpassen van rijmen, die oorspronkelijk niet bijeen hoorden, het verwarren van regels met gelijke rijmwoorden, de invloed der analogie hebben oud en nieuw | |
[pagina 56]
| |
thans onafscheidelijk dooreengemengd. Soms is die samensmelting van verschillende rijmen zoo goed gelukt, dat men haar slechts bemerkt als men de ingeschoven regels van elders kent, maar meestal is het verband zeer los en de aaneenschakeling geheel willekeurig.’ De overeenkomst, maar vooral het verschil tussen de speelse avontuurlijkheid van de volksgeest en de opzettelijkheid van het para-litteraire spel treedt hier wel zeer duidelijk in het licht. Nov. 1949. L.C. Michels. |
|