Een afstandsgroep uit de volkstaal.
Over het zinstype: de melk is een smaakje aan is reeds meermalen geschreven. Wobbe de Vries besprak het in Dysmelie 79 vlgg; later had hij er een polemiek over met Kooistra in N. Tlg. XIII en XIV. A.A. Verdenius, Een constructie met vooropgeplaatst praepositioneel object N. Tlg. 1943, 71 vlgg. bracht wat ouder materiaal bijeen. En onlangs werd het type nog gememoreerd door D.C. Tinbergen Ts. LXVI, 71 en (wschl. dientengevolge) ook in de tweede druk van De Vooys' Nederl. Spraakk. (1949), nr. 163.
Laat ons eerst aan de hand van deze auteurs nog enkele voorbeelden zien: dat mes kan ik niet mee snijden, onze schuur zit niet veel hooi in, hij is overal naar gezocht beneden, die jurk moet je zuinig op wezen, de kachel moet nog wat cokes op gedaan worden, die schooiers geven we niet aan. Het zijn alle zinnen waar wij in, zoals het heet, verzorgde taal aan het begin een voorzetselgroep zouden verwachten doch waar in de volkstaal het voorzetsel in de aanloop ontbreekt. De aandachtige beschouwer ziet dat het niet alleen praepositionele objecten betreft (die jurk moet je zuinig op wezen), maar ook bijwoordelijke bepalingen (dat mes kan ik niet mee snijden), ja zelfs indirecte objecten (die schooiers geven wij niet aan).
Verdenius zegt in zijn aangehaald artikel herhaaldelijk dat de praepositie verderop in de zin nog volgt. Het is echter duidelijk dat de woorden mee, in, naar, op, op en aan in de bovengenoemde zinnetjes geen voorzetsels maar bijwoorden zijn. Anders zou er immers niet mee, doch met gezegd worden en zou men niet toe maar tot verwachten in zinnetjes als: Breda kun je toe mee rijden.
Als men dat in het oog houdt, is nu meteen de ontleding, die voor Tinbergen ‘een eigenaardige moeilijkheid’ bevatte, ook gemakkelijk geworden. In de zin dat mes kan ik niet mee snijden is dat mes.... mee bijwoordelijke bepaling. Het enige wat verwondering zou kunnen wekken is dat de ‘groep’ verspreid in de zin staat. Maar evenals er afstandscomposita zijn, zou ik ook van afstandsgroepen willen spreken. Die zijn in het Nederlands heel gewoon. Zo kunnen de delen van scheidbaar samengestelde werkwoorden en werkwoordelijke uitdrukkingen door andere zinsdelen gescheiden worden: ik had vroeger het land aan kroten, vroeger had ik aan kroten het land, hij liep in der haast het artikeltje door, vlug keek hij de bladzijde over. Men zou hier er echter nog aan kunnen twijfelen of we wel met echte woordgroepen te doen hebben. Maar dat kan men niet meer, wanneer, bijv. tgv. inversie, de delen van een naamwoordelijk gezegde gescheiden worden: Is je broer ziek geweest, of in het algemeen bij samengestelde tijden: ik heb mijn hond maar verkocht.
Er is dus geen enkel bezwaar om bij dat mes .... mee uit meer geciteerd zinnetje van een bijwoordelijke bepaling te spreken. Een bijwooordelijke bepaling kan immers bestaan uit een substantief met een adverbium: we gingen samen de tuin in.
Zo is dan ook in: die schooiers geven wij niet aan: die schooiers .... aan indirect object (of bijw. bep., als men ook in: we geven niet aan die schooiers: aan die schooiers niet als voorwerp beschouwt). En in: die jurk moet je zuinig op wezen is die jurk .... op oorzakelijk voorwerp, tenzij men weer op bij het gezegde wil trekken, gelijk soms ook bij: je moet op die jurk zuinig zijn geschiedt.
A. Weijnen.