en door wie onze agronomische litteratuur met deze en nog heel wat meer van zulke taalgewassen is verrijkt; en zou bovendien kunnen tonen welk een vrij spel het barbarisme in zo'n vaktaal heeft waar het buiten het bereik is van de taalcensor! - Om bij -rijp te blijven: ik ben ook enige malen een germanisme noodrijp tegengekomen (notreif ‘verschrompeld en halfrijp’, zegt v. Gelderen-v. Beckum), b.v. Ir. D. Pattje, Vijanden van Landbouwgewassen, 8: Gebrek aan water maakt de aardappels noodrijp.
De samenstellingen met -echt zoals wasecht, kleurecht, zonecht en bleekecht, die inzonderheid op aantrekkelijke hoedanigheden van geweven stoffen plegen te wijzen - evenals nog lichtecht (vgl. hgd. lichtecht) dat overigens ook op het zgn. plexiglas betrekking heeft - vertonen echter duidelijker dat oorspronkelijke advertentietype dat ook de huidige samenstellingen met -baar aankleeft. Prof. De Vooys merkt in zijn Nederlandse Spraakkunst2 225 nu op, en uit de citaten van het WNT blijkt dat ook buitengewoon duidelijk, dat de massafabricage der -baar-adjectieven even voor 1800 is begonnen - dùs naar Duits voorbeeld zou men zo zeggen - en dat die massa in onze tijd nog krachtig aanzwelt. Niet in het eerste deel van het Woordenboek, wel in het Supplement vindt men die vormen als afneem-, afschroef-, afsluit-, aftel-, aftrekbaar die evenals (af)was-, in- en uitneembaar, in- en uitschuif-, op- en afrolbaar, inzinkbaar (van naaimachines) en dgl. zo modern aandoen en ons er bijwijlen aan herinneren dat wij nog in ‘de eeuw van reclame en techniek’ leven die niet van dank-baar-heid maar van bruikbaar-heid moet gewagen en ons op de koop toe allerlei taalproducten aanlapt. En dat de vaktalen er niet voor terugdeinzen om nog verder te gaan door -baar nu ook achter de stam van intransitiva te voegen (bloeibaar, uit het kwekersbedrijf: NTg XLI 205) is de lezer van dit tijdschrift reeds bekend.
Het wil mij voorkomen dat het door de assurante, astrante reclametechniek in het leven geroepen en gehouden advertentietype eveneens eigen is aan een goed deel van de samenstellingen met -klaar (naald-, panklaar en dgl.) in het WNT en van die met -vrij. Dat neemt niet weg dat ook de huidige huisvrouw er al aardig mee vertrouwd is en dat zij motvrij even goed kent als stof-, kreuk-, krimp- of vochtvrij. In De Groene van 6-8-'49 vraagt een socioloog ons hoe wij West-Europa ‘crisisvrij en met name vrij-van-werkloosheid’ kunnen houden. Zaad dient muis- en vorstvrij bewaard te worden, wat weer vooral tot de nomenclatuur van de tuinbouw schijnt te behoren, zoals storm- en watervrij ook lang niet overal gangbaar zijn. De ‘stootvrij (vgl. stoszfrei) aanlopende machines’, de ‘koper- en mangaanvrije (en ook stuifvrije!) kleurstoffen’ blijven uiteraard beperkt tot de terminologie der technische vaklitteratuur die bovendien een krachtige voorliefde vertoont voor samenstelling met -bestendig (corrosie-, water-, temperatuur-, e.a.), dat mede door het Engelse -proof geïnspireerd lijkt te zijn en veelal beter door -vast vervangen zou kunnen worden. De techniek houdt echter niet alleen van zakelijkheid en efficiency, maar ook van mooie woorden!
Samenstellingen met -vast kent het Nederlands eveneens zoals men weet vanouds. Verdam VIII 1290 vermeldt in het artikel vast reeds: buucvast (ergens zijn vaste woonplaats hebben), beddevast, erdvast, nagelvast, herdvast, slotvast, ankervast, en stedevast. De meeste ervan behoren blijkbaar daar waar ze 't best gedijen, in de aanprijzende taal der