De Nieuwe Taalgids. Jaargang 43
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Vondel, Mucedorus en Pieter Breughel.Dr. Knippenberg heeft in de N. Taalgids 1949 het probleem betreffende de afkomst van Vondels Wildeman, het personage uit de Leeuwendalers, nog eens ter sprake gebracht. Anton v. Duinkerken laat in zijn uitgave van het Lantspel de vraag, aan wie of wat Vondel zijn voorstelling van de Wildeman dankt, open. Ongetwijfeld kan alleen een uitspraak van Vondel zelf hier absolute zekerheid brengen, maar het komt me voor, dat de waarheid te benaderen is. De vraag concretiseert zich tot: heeft de Engelse Comedy of Mucedorus (tussen 1590 en 1598)Ga naar voetnoot1) Vondel op de gedachte gebracht een Wildeman ten tonele te brengen, zoals de onbekende Engelse auteur het Bremo deed? G. Kalff neemt zelfs aan, dat de figuren indentiek zijn, al heeft Vondel niet klakkeloos overgenomenGa naar voetnoot2). Vermoedelijk is deze opinie o.a. gebaseerd op de overeenkomst van omgeving: beide wilde mannen treden op in het idyllisch milieu van het herdersspel. De paren Mucedorus-Amadine en Adelaert-Hageroos zijn elkaars tegenhangers. G. Brandt verwijst echter naar Guarini, en Vondel zelf noemt Virgilius. Het overzicht der Italiaanse pastorale door v. Duinkerken gegevenGa naar voetnoot3) bewijst, dat Mucedorus en Leeuwendalers daarin een gemeenschappelijke bron vonden. Het thema der herdersliefde was gemeengoed van dichters uit verschillende landen. De onderlinge overeenkomsten leggen dus geen doorslag gevend gewicht in de schaal. Belangrijker is de vraag omtrent de identiciteit van Wildeman en Bremo. We moeten Bremo nemen, zoals hij is in de latere drukken van de Mucedorus. Want de oorspronkelijke publicatie is niet teruggevonden. De oudste druk van 1598 was al een ‘Erweiterung’Ga naar voetnoot4). Bovendien heb ik mij tevreden moeten stellen met de door Bolte uitgegeven vertaling van L. Tieck, die wel de oudste druk in handen heeft gehad, maar die van 1668 volgdeGa naar voetnoot5). In de jongere drukken is een en ander ingevoegd. Bolte geeft deze invoegsels aan in zijn ‘Einleitung’ voor Tieck's vertalingGa naar voetnoot6). Op zijn aanwijzingen gaan we veilig en kunnen concluderen, dat hij van Bremo geen gewag maakt. Deze is dus van begin af aan een centrale figuur in het drama geweest, wat niet insluit, dat men in de beschrijving van het monster geen verandering heeft gebracht. Er lopen sterke realistische draden door de Engelse comedie, realistisch in de zin van: ontleend aan het alledag. De wilde man is niet minder realistisch, niet alleen, omdat hij voor een werkelijk wezen gehouden werd maar omdat men daartoe ook grond had. De traditie kan zijn oorsprong gevonden hebben in de in feite gevonden welbewust bijeen gebrachte verzamelingen van wilde-dieren beenderen en tanden in holen, waar ze of als altaaroffer op de erbij gebouwde en gerangschikte stenen, of als jachtmagisch beeld hun magische werking deden. Ik noem hier alleen het Wildenmannlisloch bij ToggenburgGa naar voetnoot7). Een andere werkelijkheid, waar men voor gesteld werd, waren de holentekeningen, afbeeldingen van daemonen, menselijk van gestalte, maar toegerust met onderdelen van het dier, zoals ze gevonden zijn in N. Spanje en Z. FrankrijkGa naar voetnoot8). | |
[pagina 11]
| |
Bremo wordt in de Mucedorus kort aangeduid als een ‘een wilde man’. Hij maakt zijn zelfportret door zich op zijn kracht te beroemen en zijn macht. ‘Eeuwig in woede raas ik door deze wouden.’ Tegelijk heerst hij als een koning in het bos. alles buigt voor hem tot het water en de bomen toe. Deze primitieve daemon, die naast zijn wilde trekken ook die van een godheid, van een heerser heeft, is door de Engelse dramaturg of zijn afschrijver en omwerker in een Renaissancistisch pakje gestoken. Mucedorus zegt in zijn verweer tegen het monster: eens leefden de mensen in woud en holen, toen de mens nog een welkome buit was voor de mens. Alleen de sterke heerste, de zwakke ging te gronde. Toen kwam Orpheus en bracht de mensen van ruwheid tot verstand. Zij bouwden huizen, burchten en steden en noemden hun tijd het gouden tijdperk in tegenstelling tot het cultuurloze. Wezens als Bremo waren uit die vroegste tijden in de wouden overgebleven. Nemen we het Renaissancistisch vernis weg, dan houden we over een van die woudwezens, die in de overlevering zowel het karakter van de aan het dier gelijke mens als trekken van een godheid hebben. Het is niet uitgesloten, dat het godgelijke element oorspronkelijk litterair was en zich vermengde met de in omloop zijnde voorstellingen omtrent woudbewoners. Want ook uit de middeleeuwse epiek zijn wilde mannen bekend. Het is Uhland geweest, die er opmerkzaam op maakte, bovendien er een naam voor vond: der ThiermannGa naar voetnoot1). Men zou dit kunnen vertalen als wildman ter onderscheiding van wilde man-wildeman. Uhland noemt uit het avontuur van Kalogreant in de Iwein van Hartmann v. Aue, de ontmoeting bij de bron met een zwarte man, met een hoofd groter dan dat van een ‘Auerochs’, rode ogen, grote mond, tanden uitstekend als die van een ever, bekleed met huiden, gewapend met een knots. Ook hij hoedt en verzorgt allerhande dierenGa naar voetnoot2). De corresponderende plaats bij Chrétien de Troyes in zijn Yvain spreekt van wilde stieren, die aan een zwarte man gehoorzamenGa naar voetnoot3). Gestileerd is de wilde man op de bewerkte helm van de reus Metwin uit de Orendel: een linde met vogeltjes, daaronder een leeuw, een draak, een beer en een ever onder de hoede van een wilde manGa naar voetnoot4). Jammer, dat het fragment van de Mnl. Flandrijs begint juist middenin de strijd, die Flandrijs voert met twee wilde mannen, om Justiniaens dochter te reddenGa naar voetnoot5), anders haden we misschien een beschrijving van een Nederlandse wilde man kunnen lezen, temeer jammer, omdat we in dit geval met een vrouwenrover te doen hebben. Bolte spreekt van de overeenkomst die Bremo heeft met een sprookjesfiguur, zegt echter niet met welke. Voor de hand ligt de identificatie met The Beauty and the Beast, het Franse sprookje van La Belle et la Bête. Dit kunstsprookje is echter jong (18e eeuw) en gecontamineerd. Tegethoff neemt een vermenging aan van Amor en Psyche en de DierenbruidegomGa naar voetnoot6), wat ongetwijfeld zo zijn zal. Maar in verband met Bremo mag er op gewezen worden, dat Amor een goddelijk schone man was en de Dierenbruidegom | |
[pagina 12]
| |
eenvoudig een dier. Hoe kwam Mme de Villeneuve aan la Bête? Uit de middeleeuwse epiek? Misschien waren de voorstellingen daarin haar te primitief voor verdere uitwerking. Heeft zij de Mucedorus gekend en daaruit geput het motief van het door vrouwelijke lieftalligheid getroffen dier, dat een vermogen tot ‘courtship’ in zich ontdekt en niet meer eenvoudig roven wil? Heeft zij dit verder uitgewerkt tot de redding van la Bête door de liefde? anders dan in de volkssprookjes, waar het dier mens wordt door verbranden van de dierenhuid? Nog kan van invloed geweest zijn herinnering aan het middeleeuwse gezelschapsspel, waarbij vrouwen de wilde man vangenGa naar voetnoot1). Prof. Kalff heeft de opmerking gemaakt, dat Bremo en de Wildeman niet veel op elkaar gelijken. We kunnen nu nog verder gaan en vaststellen dat ze in soort en wezen verschillen: Bremo is een wildman (Thiermann) en de Wildeman een vegetatiedemon. Dit laatste heb ik in den brede uiteengezet in mijn artikel over Vondel's Wildeman, en kan dus hier ermee volstaan, daarnaar te verwijzenGa naar voetnoot2). Wanneer nu de Wildeman van Vondel noch litterair noch in soort en wezen op Bremo gelijkt, waarom moet hij er dan aan ontleend zijn? Mocht de Hollander de Mucedorus gekend hebben, dan kan de gedachte een wilde man in de idylle te brengen, daardoor hebben post gevat, maar meer niet. Wanneer de Renaissancistische d.i. de litteraire Bremo in eerste aanleg in de Engelse comedy ontbreekt, dan blijft het soortverschil tussen wildeman en wildman, de vegetatiedemon en de dierman. Wildemannen op uithangborden voor herbergenGa naar voetnoot3) lijken op doodgewone mensen gewapend met een knots. Gaan ze misschien terug op de heraldische wilde mannen, die eveneens als menselijke figuren afgebeeld werden, een geslachtswapen steunend? Stelt men tegenover deze allen de Wildeman op Breughel's ets, dan zien we, dat Vondel's beschrijving daaraan ten volle beantwoordt. Bovendien is de Vlaamse Wildeman een dramatische persoon en wordt gevangen genomen in een volksspelGa naar voetnoot4). Gesteld, dat er in verband met Vondel nog een Wildeman verrijst uit de stof der eeuwen, dan zal hij identiek zijn met de Breugheliaanse. Marie Ramondt. |
|