Barokke lyriek van Protestantsche dichters in de zeventiende eeuw. Inaugurele rede van Prof. Dr G.A. van Es. (Groningen - J.B. Wolters - Prijs f 0,90.
De nieuwe Groningse hoogleraar koos een onderwerp op de grens van litteratuur- en taalstudie, toen hij de ‘litteraire vormgeving’ naging bij een drietal dichters uit opeenvolgende generaties, wier werk een barokkarakter vertoont, nl. Daniel Heinsius, Revius en Heiman Dullaert. Daarbij past hij de stilistische methode van zijn leermeester Overdiep toe, door niet alleen ritme, versbouw, klank en beeldspraak, maar ook de syntaktische struktuur scherpzinnig en fijngevoelig te ontleden. Opmerkelijk is al in het begin zijn vergelijking van schijnbaar tegenstrijdige gedichten als Heinsius' lofzangen op Bacchus en op Christus, maar die beide karakteristieke eigenschappen van de barok bezitten. Vervolgens gaat hij na, met treffende voorbeelden, hoe bij Revius het ‘eruptieve, emotioneele temperament’ het streven naar een imposante, evenwichtige structuur doorkruist. Beknopter is de beschouwing van Dullaert's ‘overrijpe barok’. Samenvattend ziet hij in de protestantse lyriek drie phasen, alle verklaarbaar, uit de eigenaardigheden van de barok-stijl: ‘de gebrokenheid van Heinsius, de onstuimigheid van Revius, de pathetiek en de extatische mystiek van Dullaert’. De jonge hoogleraar heeft zijn bewonderde voorganger eer aangedaan door in deze uitstekend geslaagde rede aan te tonen dat de stilistische ontleding en waardering inderdaad verhelderend kan werken.