De Nieuwe Taalgids. Jaargang 39
(1946)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |
Sfeerscheppende voorzetselbepalingen bij Franse naturalisten en L.v. Deyssel.In het tweede deel zijner ‘Stilstudien’ wijdt Leo Spitzer een beschouwing aan de ‘Inszenierende Adverbialbestimmungen in der neueren französischen Literatur’, die naar zich laat denken ook voor het recht verstand van ons op Franse leest geschoeide proza van Tachtig grote waarde heeft. Hij verstaat onder deze voorzetselbepalingen ‘solche Zeit-, Orts-, Artangaben, die bloß der Stimmung halber gesetzt werden oder vielmehr gerade an der Stelle, an der sie erscheinen, deshalb stehen, weil sie einen Stimmungseffekt (des Kontrastes, der Parallele usw.) erregen. Die Inszenierung besteht darin, daß eine Handlung nicht nackt und an und für sich, sondern inmitten aller mitschwingenden Stimmungstöne in der Natur oder im menschlichen Beobachter wiedergegeben, eingebettet wird in Milieu und “Aura” (um mich okkultistisch auszudrücken)’. Bv. (Loti, Ramuntcho, p. 5): ‘sa naïve voix s'en allait dans la brume ou la pluie, parmi les branches mouillées des chênes, sous le grand suaire toujours plus sombre de l'isolement, de l'automne et du soir’. De voorafgaande bepalingen (dans la brume, parmi les branches) zijn niet ‘inszenierend’, niet ‘sfeerscheppend’, als ik ze zo mag noemen, maar zuiver locaal. L.v. Deyssel (De Kleine Republiek, p. 137):.... ‘en ging in het koude goud van de ochtend-studie-zon zitten tusschen de jongens, die....’. Locale functie is hier wel denkbaar, maar zeer onwaarschijnlijk. In hoofdzaak onderscheidt Spitzer twee soorten dezer bepalingen: de eerste, door allerlei voorzetsels ingeleid, zijn formeel bepalingen van plaats, maar nu milieu-omschrijvingen en bepalingen van omstandigheid, in den regel gecompliceerd door concessieve, adversatieve en andere bijbetekenissen; de tweede categorie wordt als volgt door hem getypeerd: ‘Ich gehe nun zu den den einzelnen Vorgang in eine Gesamtstimmung auflösenden oder mehrere Stimmungen zusammenfassenden Adverbialbestimmungen. Es kommt hier meist ein Ausdruck mit dans (en) in Betracht, der eine Handlung einbegreift in eine allgemein moralische Haltung oder Empfindungsweise, sie in Übereinstimmung bringt mit einem größeren Komplex von Erscheinungen und sie so definiert’. Spitzer illustreert die in grote lijnen zeer bevredigende definitie met een reeks voorbeelden waarvan er enkele volkomen met zijn kenschetsing overeenstemmen, maar sommige ook andere facetten vertonen, die misschien niet mogen worden verwaarloosd en waarvan er tenslotte één ontleend aan Daudet, als ik het wel heb zo essentieel van de definitie afwijkt, dat het, hoezeer ‘genealogisch’ op zijn plaats, bij een nieuwe onderrubriek had moeten worden thuisgebracht. En als ik goed zie, heeft Van Deyssel, in ‘De Kleine Republiek’, juist deze schakering op persoonlijke wijze hervormd en aangewend. Kloppen met de definitie doet bv.: Hervieu: ‘Elle vanta les mérites de Mme Mésigny, en consultant avec adresse les dispositions de Des Frasses à cet égard, dans toute sa sympathie envers l'amour, dans sa curiosité de femme qui ne le pratiquait point, dans une de ces béatitudes de proxénétisme’. Ook Zola: ‘Il semblait que la maladie l'eût renouvelé, qu'il recommençât à vivre et à apprendre, tout neuf, dans cette douceur physique de la con- | |
[pagina 167]
| |
valescence, cette faiblesse encore, qui donnait à son cerveau une pénétrante lucidité’. Maar in de volgende zin van Zola resumeert of definieert de bepaling niet alleen, zij drukt ook de hevigheid, de onstuimigheid uit van de handeling en zweemt dus naar de bep. van hoedanigheid: ‘la chute inévitable et si pardonnable, la faute aux bras de l'ami discret qui s'est trouvé là, la passion cachée et dévorante, qu'on ne peut satisfaire et qui brûle, le rendez-vous qu'on a eu tant de peine à rendre possible, qu'il faut attendre des semaines, dont on profite goulûment, dans une brusque flambée de désir’. Intussen hebben deze drie geciteerde en nagenoeg alle voorbeelden van Spitzer met elkaar gemeen, dat het kern-substantief der bepaling een gevoel omschrijft, zoals trouwens op grond van de begripsbepaling ook kon worden verwacht. Maar bij Daudet geeft de bepaling een lichaamsbeweging weer, die de voorafgaande handeling concreter, suggestiever, plastischer uitbeeldt en dus een geheel nieuwe functie verricht: ‘les longues traînes dont le poids soyeux semblait rejeter en arrière le buste décolleté des femmes dans ce joli mouvement ascensionnel qui les faisait apparaître, peu à peu, jusqu'au complet épanouissement de leur gloire’. En nu Van Deyssel. Verscheidene gevallen beantwoorden volkomen aan Spitzers definitie (‘den einzelnen Vorgang in eine Gesamtstimmung auflösenden oder mehrere Stimmungen zusammenfassenden Adverbialbestimmungen’): KR p. 34 ‘en allen aan 't erg bewegen, in de vreugde van hun loskomende lijven....’ KR p. 243 ‘Alleen laten? ja wel, maar wáar mot ik dan na toe?’ vroeg Hortsek in die angst van alle nieuwen om ook maar even alleen te zijn. Persoonlijk-genuanceerd: KR p. 99: ‘In een naar het midden aanbuigenden ernst spraken de koppen der rijen het hevige ochtengeval....’ De gespatieerde attributieve bepaling is hevig metonymisch en concretiseert daardoor het substantief ernst, dat bijna de betekenis krijgt van ernstige koppen. KR p. 46 zwenkt Van Deyssel nog verder af van de resumerenddefiniërende functie van een gevoel-uitdrukkend zelfstandig naamwoord: ‘In de zwak-geel-witte gangen, onder de afgeduisterde welvingen, ging de speeltijd aan, in een groot alom-rumoer van vrij eindend avondleven’. De bepaling is zuiver plastisch geworden, vormt de beeldende dominant van de hoofdzin, waaraan ze nog maar amper gesubordineerd is. Hier al te spreken van een tweede, gecoördineerd praedicaat, dat het kleurloze, abtracte eerste gezegde veraanschouwelijkt herhaalt, gaat te ver, maar de functie der enscènerende omstandigheidsbepalingen, die, als in de beide volgende voorbeelden, een gebeuren alleen maar drenken in een zekere sfeer, is toch ook niet meer aanwezig: KR p. 71 ‘En, in het stille, breede afwachtings-gemompel, kwamen daar de twee zwarte heeren langzaam aan in de blikken....’ Ook KR p. 46 ‘voort in den zelfden wandelloop in de breed en zwaar omgrommelende sprekingen, luid doorlachen, schel doorkreten, loopend voort tusschen de donker-witte muren’. Ondanks de bizonder omvangrijke vorm der bepaling, nog door uit- | |
[pagina 168]
| |
breiding verzwaard, blijft de functie der aan de hoofdzin ondergeschikte omstandigheidsbepaling bestaan: KR p. 318 ‘De direkteur stond bij het tweede venster van de deur af, en Willem kwam binnengeloopen in een langen somberen blik van de direkteur z'n groote bruine oogen, die als van week glas leken, onbewegelijk vervuld van de gedachte, die in zijn hoofd was en die hij zoo uitscheen in de kamer’. Na deze uitweiding keer ik via een bij Van Deyssel frequente persoonlijke variant terug tot Spitzers definiërend-resumerende bepalingen; het psychische bestudeert Van Deyssel in de zichtbare, physiologische keerzijde: KR p. 86 ‘schrok in een vertrekking van zijn gezichtshuid....’ KR p. 130 schrikte in een wegruk van zijn natte hoofd en een wenkbrauw-opgeschicht. Niet syntactisch, maar wel naar de visie gelijkwaardig: KR p. 187 ‘De vader was omgeschoven en verveelde zich met slappe wangen in het grijze vensterlicht....’ Veel belangrijker voor de stijl van De Kleine Republiek zijn echter de volgende gevallen, waar de bij Daudet gesignaleerde functie in haar uiterste consequentie tot volle bloei is gekomen: KR p. 37 ‘In zwaar spreken, tot bijna roepen, langzaam en vol, zeide hij tot hen allen, in de duizendoogige stilte’. Behalve de massiviteit en zware nadruk van dit ‘tweede praedicaat’, nog versterkt door dit zwaarbetoonde, klankrijke, intransitieve ‘zeide’, zijn opmerkelijk de metonymia ‘duizendoogige stilte’ en daarmede gegeven ensemble-schildering, de artistieke doelstelling van ‘De Kleine Republiek’. KR p. 78 ‘voorbij allen, stappend met het lucht-licht over hun gezichten met het voortgepaal der tien beenen, in het aangestrak en zijg-ontplooi der broekepijpen....’ In nog sterkere mate en tevens met plastische herhaling van het subject: KR p. 81 ‘beloopend de wegen in één donker-breede beweging van opstand onder de hoog-verwolkende lucht....’ (opstand = een resumerend woord voor alle ‘opstaande’ zelfstandighedenGa naar voetnoot1),karakteristiek voor een bepaalde (naturalistische?) vereenvoudigende, reducerende visie van Van Deyssel in DKR en elders, die hier voortvloeit uit de ensemble-schildering). KR p. 230 ‘De prefekt kwam in zwart gezachverschijnen’. Misschien ook KR p. 174: ‘Hij ging en was weg achter de deur, in groot bewegen boven een donker-dicht gestap’. Het eigenaardige voorzetselgebruik (‘boven’ een handeling!) komt verderop aan de orde. Dit waren wel de merkwaardigste, maar niet de enige bewijzen van Van Deyssels zelfstandigheid op syntactisch gebied ten opzichte van de bewonderde Fransen. We bepalen nu zijn verhouding tot de eerste door Spitzer besproken categorie, o.a. vertegenwoordigd door het volgende citaat uit Barbusse: ‘Et sous l'aile éphémère des feuillages, dans le décor sans cesse emporté du ciel et de la terre, nous répétons: ‘Jamais’, nous répétons: ‘Toujours’, et nous crions à l'éternité’. | |
[pagina 169]
| |
Spitzer ziet hier ‘einen schreienden Kontrast (der Mensch begehrt Ewigkeit - die Natur zeigt Veränderlichkeit)’. ‘Dieser Gegensatz färbt nun aber auf die ursprünglich rein lokalen Präpositionen sous, dans ab und gießt in sie konzessiven oder adversativen Sinn. Die grammatischen Adverbialbestimmungen sind keine bloßen Umstandsangaben, sondern bringen Stimmungsobertöne zum Klingen, bilden den Hintergrund, die Dekoration’. Loti: ‘Par le chemin jonché de feuilles rousses, ils descendaient tous deux vers leur paroisse sous un chaud soleil qui donnait l'illusion de I'été’. Die undichterisch arbeitende Prosa würde einfach par un chaud soleil gesagt haben; sous täucht wieder Druck, Rast, Schwere vor. Het is mogelijk, te bewijzen valt hier niets, noch vóór noch tegen deze opvatting. Loti zou overigens ‘par un chaud soleil’ ook kunnen hebben verworpen als te kleurloos-abstract: ‘sous un chaud soleil’, zonder enige bijbetekenis, is concreter en daardoor plastischer. Dergelijke bepalingen kunnen ook een groep gaan vormen met een voorafgaand adjectief of participium, waardoor zij ‘die Geltung des Adjektivs oder Partizips einschränken, an das Walten der in der Adverbialbestimmung ausgesprochenen Bedingung knüpfen, also ein momentan eintretendes Bühnenbild festzuhalten suchen: gewissermaßen impressionistische Momentaufnahmen sprachlich fixieren. Auch hier wird der Gedanke der Kausalität, oder der durchkreuzten Kausalität, der Konzessivität, nahegelegt, jedoch nicht ohne weiteres behauptet. Zum Raffinement der naturalistischen Beschreibungstechnik gehört es, wenn eine bestimmte Stimmung oft ohne (verstandesmäßig betrachtet) zwingende Notwendigkeit gerade von diesem Umstand oder jener Beleuchtung abhängig gemacht wird. Aber auch zum Raffinement der psychischen Differenziertheit, die eine bestimmte Empfindung nur in ganz bestimmt umgrenzten Fällen realisieren kann. Alles beschriebene wird nur als eine momentane Erscheinung hingestellt, das sich unter anderem Licht, anderer Temperatur usw. sofort ändern kann. Alle Erscheinungen sind Augenblicksschein - es wird auf Gültigkeit der Beschreibung für alle Zeiten verzichtet. Man kann meist ein “scheinend, erscheinend” sich ergänzend vor die Adverbialbestimmung denken und von konditionierter Darstellung sprechen’. Begrijp ik het bovenstaande goed, dan maakt Spitzer geen onderscheid tusschen impressionisme en naturalisme. Het komt mij voor, dat met zinsneden als ‘Alle Erscheinungen sind Augenblicksschein - es wird auf Gültigkeit der Beschreibung für alle Zeiten verzichtet’ niet het naturalisme, maar het impressionisme getypeerd wordt. Dit komt overeen met het feit, dat de meeste en de meest overtuigende voorbeelden aan Loti ontleend zijn, en slechts één aan Zola, in tegenstelling met Spitzers verklaring op p. 135: ‘von jedem der angeführten SchrifstellerGa naar voetnoot1) habe ich für meine Arbeit etwa 60 Seiten gelesen und bei Zola die größte Ausbeute gefunden’, hetgeen daar inderdaad strookt met het percentage der voorbeelden. Met het diepste respect voor de fijne en doordringende stijlanalyses van Spitzer zou ik me toch enige schuchtere critiek willen veroorloven. Zijn inderdaad al die aangehechte voorzetselbepalingen van beperkende aard en niet dikwijls eenvoudig synthetische toevoegingen, | |
[pagina 170]
| |
‘kleine ensembles’ weerspiegelend? En gaat het aan ze zonder uitzondering als ‘Momentaufnahmen’ te beschouwen? Overtuigend is deze interpretatie bv. voor de volgende zin van Loti: ‘Çà et là, on les apercevait au loin, indécises dans le crépuscule, les maisonnettes basques’. Voor een ander citaat uit Loti: ‘la sérieuse Franchita, pâle et droite dans ses vêtements noirs’ zal die beperking in ieder geval wel niet op ‘droite’ slaan. Opnieuw Loti: ‘ses yeux noirs de quinze ans, obstinés et graves sous le nimbe doré des cheveux’. Hier zou alleen de volledige context mij misschien van de juistheid van Spitzers zienswijze kunnen overtuigen, aldus geïsoleerd is de bepaling voor mij plastisch-synthetisch, als bij Van Looy (Proza p. 251): ‘En op het jaagpad kwam een paard aansukkelen, nat en ruig in zijn oud tuig’, waar van ‘konditionierte Darstellung’ zeer zeker geen sprake is. Een laatste citaat uit Ramuntcho: ‘En cet instant, le village s'anime tout entier de l'esprit de temps anciens; dans son attente de plaisir, dans sa vie, dans son ardeur, il est très basque et très vieux, - sous la grande ombre de la Gizune, la montagne surplombante, qui y jette déjà un charme de crépuscule’. Daß trotz des Gedankenstriches ‘sous la grande ombre de la Gizune’ zu ‘très basque et très vieux’ gehört, indem der Bergschatten eben zu dem altbaskischen Aussehen des Dorfes beiträgt, zeigen die S. 60 denselben Gedanken in anderer Form ausdrückenden Sätze: ‘Sur la place, la zone dorée et rougie du soleil diminue, s'en va, mangée par l'ombre; de plus en plus, le grand écran de la Gizune domine tout, semble enfermer davantage, dans ce petit recoin de monde à ses pieds, la vie très particulière et l'ardeur de ces montagnards, - qui sont les débris d'un peuple très mystérieusement unique, sans analogue parmi les peuples’. Als, ondanks de gedachtenstreep, ‘sous la grande ombre’ de adjectieven ‘très basque et très vieux’ bepaalt, dan zouden volgens Spitzer deze eigenschappen in plaats van blijvend, momentaan zijn, een absurde consequentie. Voor de hand ligt, dunkt mij, ook wegens de gedachtenstreep, ‘très basque’ enz. te verbinden met de voorafgaande drievoudige bepaling met dans. Het tweede citaat bewijst m.i., wat trouwens geen betoog behoeft, dat aan de taaie volksaard der Basken hun ontoegankelijke bergwereld niet vreemd is. In de woorden ‘le grand écran de la Gizune domine tout’ vind ik wel steun voor mijn eigen kijk op de bewuste bepaling, die er een geslaagde poging tot ensembleuitbeelding in ziet. Die hoge geweldige berg domineert dusdanig, dat zijn enorme donkere schaduw onafscheidbaar verbonden is met onze voorstellingen van het dorpje. De bepaling is voor mij van dezelfde stilistische kracht, dus louter plastisch-synthetisch en met locale functie, zonder enige logische relatie tussen adjectief en bepaling, als in de volgende zin van Huysmans en zovele van Van Deyssel: ‘la femme, une Anglaise, fardée à outrance sous ces cheveux jaunes’. Voorbeelden uit ‘De Kleine Republiek’: KlassiekGa naar voetnoot1) impressionisme zou men mogen noemen (pag. 288): ‘De | |
[pagina 171]
| |
bel voor het goetee klonk luid over de kreetloze koer in de lange lauwe stilte’. Met ensemble-schildering en metonymisch adjectiefgebruik: pag. 277: ‘en in het starend zaalgezwijg klom hij met hortende stapjes het trapjen op’. De vele vaak bizondere metonymia's bij Van Deyssel beschouw ik als een der duidelijkste sporen van de invloed der Goncourt's (vooral van Edmond), voor wie ze eveneens zeer karakteristiek zijnGa naar voetnoot1). Volgens Spitzer (Stilstudien II p. 140) berusten deze bepalingen gewoonlijk op gezichts-, minder vaak op gehoorsindrukken. Voorbeelden van de laatste soort: p. 109 ‘en in een wind-lawaai om de geraamten der kastanjeboomen lag de koer ongekreukeld dik wit, goudig glansend blauw wit onder een lucht van bleek winterblauw, vergrijzend in het verschiet’. Ook hier weer de ensemble-weergave. p. 163 ‘In de hevige opwindende geluiden der orgelmuziek gingen de jongens de kerk uit; de mis had twee uur geduurd’. Als bij de door Spitzer geciteerde Fransen kan het concrete voorzetsel verbonden worden met een abstract substantief: p. 47 ‘de donkere menigte massade weg in den gang-uithoek en door de deuring naar de gebedzalen, door (= door... heen) het bielebangend klokkegelui en het naar nog-sprekenden stiltesissen van professers’. Een bizondere omstandigheidsbepaling geeft pag. 103: ‘En, boven het zwijgende verwrevelen van de vier, stond hij op....’. Men zou hier onder verwachten, maar Van Deyssel heeft de praepositie ‘gecorrigeerd’ ter wille van de locale nauwkeurigheid tot een bizarre, hybridische bepaling. Vgl. p. 122: ‘Boven een dof-bonzend hart somde Willem op wat hij zeggen zoû’, (in plaats van met). Tenslotte de groepen van adj. (partic.) + voorzetselbep. Regelmatig: p. 29: ‘hij wilde niet met zijn bijnaam toegesproken zijn, kalm en verstandig met de matte grijs-blauwe oogen....’. p. 62: ‘En wat Pieterse, hopend met een kloppend hart, ernstig in zijn boeken bladerend en met gauwe blikken naar den professer, had zien aankomen, gebeurde’. Uitgebreid met twee synthetische voorzetselbepalingen, een korte vorm berustend op ensemble-schildering: p. 66: ‘kwam juist een groote jongen Willem tegen, ossig met het breede halsloze hoofd op het romppak in een donker-grijs pandjasje....’ Deze bizarre synthetische voorzetselbepalingen zijn zeer talrijk in De | |
[pagina 172]
| |
Kleine Republiek en ‘Menschen en Bergen’. - Op blz. 161 constateert Spitzer de zeldzaamheid der enscènerende bepalingen bij de Franse romantici, bij Balzac en Baudelaire ‘und - merkwürdigerweise - den Goncourts, die allerdings nur Worte aneinanderreihen und sich, wie Brunot a.a.O.S. 778 trefflich ausgeführt hat, soweit möglich von aller syntaktischen Verknüpfung freigemacht haben’. In ‘Manette Salomon’ heb ik ze inderdaad vrijwel niet ontmoet, des te vaker echter in ‘La Fille Elisa’ en ‘Chérie’ van Edmond de Goncourt! Bijv. Chérie p. 55: ‘elle arriva, dans le battement presque perceptible des petits coeurs, autour d'elle....’. p. 64 ‘A quelques mois de là, le secrétaire du maréchal de retour d'un congé, dans la joie expansive qu'on éprouve à rentrer dans les murs d'un logis aimé, trouvant Chérie dans l'escalier, la soulevait dans ses bras....’ p. 133 ‘Elle avançait dans un dandinement ennuyé....’. p. 23 ‘elle.... se sauvait à travers le fourré du pare dans l'effarement d'un pauvre et timide animal....’. p. 258 ‘Chérie restait en arrêt devant son collier, penchée sur le guéridon, dans une de ces fascinations souriantes que les femmes éprouvent devant les pierres précieuses....’. La Fille Elisa: p. 270 ‘une détenue, qui, muette dans sa robe pénitentiaire, semblait le Silence continu....’. p. 247 ‘“Je veux, mais je ne peux pas”, s'écria soudain, dans le déchirement d'une voix désespérée, Elisa....’. p. 236 ‘firent leur entrée tumultueusement dans une bousculade qui se pressait et se hâtait vers la nourriture....’ p. 159 ‘Un homme et une femme, dans le sautillement d'enfants entre leurs jambes, allaient....’.
Sneek. F. Jansonius. |
|