Het is begrijpelijk dat het leeuwendeel gewijd is aan de toponymie en de anthroponymie, de lievelingsvakken van de gehuldigde toponymist: dat blijkt voldoende uit de voorafgaande omvangrijke biografie en bibliografie van Van de Wijer. Het gehele eerste deel is gevuld met bijdragen op dit gebied. De organisator en uitgever van dit werk, Prof. H. Draye beschreef de uitkomsten van Twintig jaar toponymisch onderzoek in Vlaanderen (blz. 61-118), waaruit blijkt met hoeveel ijver deze studie ter hand genomen is, en hoeveel aanrakingspunten dit vak naar verschillende zijden heeft. Een kaart geeft een overzicht van het reeds bewerkte terrein. De te Leuven bijeengebrachte bouwstoffen doen nog veel nieuws verwachten.
Détail-onderzoek gaf aanleiding tot een reeks kleinere bijdragen over plaatsnamen, straatnamen, wateren nieuwe of betwiste etymologieën van oude namen o.a. bijdragen van Dr J.L. Pauwels, van Dr J. de Smet (over Brugge), van Dr K. Roelandts (over Vlaamse-acum-namen). Prof. Carnoy schreef over Dieren in de Vlaamsche toponymie, Prof. J.W. Muller besprak De spelling der (Noord)nederlandsche plaatsnamen.
Op het verband tussen plaats- en persoonsnamen wordt gewezen door Dr A.A. Beekman, die meent te kunnen wijzen op verscheiden Persoonsnamen in de Nederlandsche toponymie, terwijl Dr P.J. Meertens omgekeerd nagaat hoeveel Zeeuwse familienamen van plaats en veldnamen afgeleid zijn.
Een theoretische beschouwing over Buts et méthodes de l'anthroponymie leverde de Leuvense hoogleraar Prof. O. Jodogne. Een praktische toepassing gaf Prof. W. Pée door alle familienamen en bijnamen van één klein dorp (Staakte) te verzamelen en te bestuderen.
Ten slotte zijn ook dorpskeurboeken voor toponymisch onderzoek van belang. Daarom publiceerde Dr F. Prims hier de nog onbekende Keuren der Vryheyt van Arendonck.
Het tweede deel is gesplitst in vier hoofdstukken: Dialectologie en taalhistorie; Literatuurgeschiedenis, Oudheidkunde, Volkskunde, waarvan alleen de beide eerste, de uitvoerigste hier voor een bespreking in aanmerking komen.
Zeer belangwekkend is het onderzoek, door Prof. E. Blancquaert en zijn medewerkers ondernomen naar de Apocope van slot-n na doffe ə in het Nederlandsch, waarvan de uitkomsten in drie kaarten neergelegd zijn. Zonder bewijs werd veelal aangenomen dat deze in Holland zo algemene apocope ook in Vlaanderen en Brabant regel was. In werkelijkheid blijkt de toestand veel ingewikkelder dan men zou menen. Dr L. Goemans merkt op dat er Uit Prof. P. Willems' dialectkundig archief nog wetenswaardige gegevens te putten zijn, o.a. een bijdrage van wijlen Karel Verschuren over het dialekt van Leuven. - Prof. L. Grootaers leverde een Bijdrage tot de Zuidlimburgsche tonologie; Prof. A. van Loey wijst op Een mogelijke oorzaak van de primaire i-umlaut; Prof. J.F. Vanderheyden bepleit de totstandkoming van een Bibliographie van de Neerlandistiek, die een voelbare leemte zou vullen.
De tien bijdragen op litterair-historisch terrein vormen een bonte reeks. Ze zijn bijna alle aan Vlaamse onderwerpen gewijd. Lic. J. Aerts schrijft Iets over Daniël Bellemans (1642-1674), de Middeleeuws-vrome Norbertijn, dichter van de ‘Paradijs-vogel’ en het minder belangrijke ‘Citherken’. Ondanks een zekere bekoring blijft zijn werk, afhankelijk van Poirters, aesthetisch van geringe betekenis. Prof. Rombouts vestigt nogmaals de