de Rederijkerstijd ontoereikend geworden. Toen kwam Van Mierlo's Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden deel II, in 1941. Deze studie laat duidelijk zien hoe zeer onze kennis der Rederijkersliteratuur is verruimd en verdiept. Na de al te gemakkelijke geringschatting van de knutselende Rederijkers, is er begrip gekomen voor de historische betekenis, en ook voor de literaire waarde van sommige Rederijkersspelen en verzen. Naast Van Mierlo's doorwrochte overzicht heeft het boek van Dr J.J. Mak nog volledig recht van bestaan. De schrijver heeft niet een systematische literatuurgeschiedenis van de Rederijkerstijd gegeven, doch hij schreef een studie over de gehele periode door aan de volgende onderwerpen een bespreking te wijden: De ‘Kamers van Rhetorike’; Het refrein; Anna Bijns; Oudere spelen; Het spel van sinne; Esbatementen en tafelspelen; Het landjuweel; Betekenis; Bestrijding. In vele opzichten is Dr Mak afhankelijk van vroegere studies, maar het boeiende is dat hij, die een vaardige compilator blijkt te zijn, toch zo weinig mogelijk als zodanig optreedt. Voortdurend blijkt hoe zelfstandig hij de Rederijkersletteren bestudeerd heeft, en hoe origineel zijn aanpak is. Speciaal treft dat bij de hoofdstukken over Het spel van sinne en Esbatementen en tafelspelen. Ik denk bijv. aan de stukken over de functie van de Sinnen in het Spel van sinne, de betekenis der Prologen, der Togen (Van Mierlo heeft hier maar een paar regels over!) de rol van de Zotten enz. Ook daar waar de beschouwingen nog maar schematisch zijn, bevredigen zij wel, omdat er tenminste een goed gedocumenteerd en verantwoord begin wordt gemaakt. De schrijver probeerde begripsbepalingen te geven, orde te scheppen in de zo weinig systematisch behandelde stof, en dat gelukt hem uitstekend. Ziet men de aantekeningen eens door (33 van de 184 bladzijden!), dan krijgt men respect voor Dr Mak die er telkens zo goed in slaagt bij alle boompjes toch
nog een bos te ontdekken. Mij trof ook het hoofdstuk over Betekenis der Rederijkers; op oorspronkelijke wijze wordt gewezen op de ‘cultuur-historische’ betekenis der Rederijkersletteren (‘naast de litterair-aesthetische, die stilaan meer en meer gaat overtuigen’). Uitvoerig wordt nagegaan hoe de Spelen een ‘zondenspiegel’ zijn, en belangwekkend zijn ook Dr Maks beschouwingen over de Reformatorische toon in vele spelen. Het laatste woord is hierover nog niet gesproken, maar de opmerkingen van Dr Mak zijn in alle geval een welkome bijdrage.
De geschetste methode van de schrijver brengt met zich mee dat in dit boek geen chronologische of systematische ‘catalogus’ van het geheel der Rederijkerij gevonden wordt. We lezen van ‘ruim 200 spelen’ die ons overgeleverd zijn, waaronder ‘ruim 30’ sociale spelen en ‘een stuk of tien’ klassieke spelen, terwijl er ons ‘bijna 70’ esbatementen resten. Dergelijke gegevens zijn voor een periode waaruit ons zo alleen maar brokstukken zijn gebleven, wel wat vaag. Temeer omdat Dr Mak stukken uit de hele Rederijkerstijd citeert, hij beperkt zich bijv. dus niet tot de zestiende eeuw. Dit is misschien wel toe te juichen, maar men vergete niet dat vele lezers op geen hele of halve eeuw na zullen kunnen zeggen uit welke tijd bepaalde stukken of verzen dateren. Soms geeft Dr Mak wel jaartallen, maar die toevoegingen zijn naar mijn indruk wat toevallig. Het gelukt hem dus niet geheel de onoverzichtelijke indruk die elk boek over de Rederijkerstijd in zijn geheel nog maakt, te vermijden. -
De afmeting van zijn boek brengt mee dat de schrijver wel eens wat