De Nieuwe Taalgids. Jaargang 39
(1946)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
Ooievaar-metamorphose uit ‘Die Evangeliën van den Spinrocke’.De omvorming van mens tot ooievaar of omgekeerd komt in de literatuur betrekkelijk weinig voor. Wij lezen in ‘Die Evangelien vanden Spinrocke’ aan het slot: ‘Myn vriendinnen, voer mijn slot ic u seggen moet een wonderlick secreet also vast naket den heiligen sondach dat luttel luyden weten. Ick segghe u dat die oyvaders die hier comen tsomers ende des winters weder keeren in haer lant dwelc is biden berghe van synay sijn in haer lant creaturen als wij sijn. Ende het blijct oec wel dat sij verstant hebben want si betalen gode altyt tiende van haren iongen. (Glose). Mits desen soe rechte haer op vrou breye die wonderliken out was ende seide dattet waer was, want si hadde dicke haren heer horen segghen die geheeten was claes van triere doe hi tot sinte katerinen was ten berge van sinay so hadde hi bider sterften al sijn geselscap verloren ende al gaende doer die wildernisse so sach hi van verre eenen mensch totten welken hi ginc ende begonst hem te vragen in duytsche na den berch ende hij weessen hem, ende met dien so ghinc die mensche met hem, ende seide hem van sinen staet, ende dat hi herwerts over een oydevaer was ende maect sinen vest in vlaendren op sijns ghebueren huys. Claes die dit niet ghelooven en woude badt hem dat hi hem doch een litteiken gheven wilde op dat hi hem daer af dancken mochte, alsoe verre als hy ymmermeer wederom quame tot sinen lande. Doe toechde die oydevaer eenen gulden rinck die hi in anderen tiden op dye plaetse daer in vlaenderen geraept had ende also schiere als dien claes sach so kende hi hem, want het was den rinck daer hi slap ghegordt sijn wijf mede ghetrouwet had. Ende die oydevaer gaf hem den rinck weder op dye vorwaerde dat hij den verkenwachters ende dien coywachters van sinen huse verbieden soude, datsi hem geen quaet meer en daden also si plaghen. Ende na desen nam mijn heerken orlof ende keerde weder te brugghe daer hij na dien so wel leefde dat hij wel 14 palmen dicke was doen hi sterf.’ Vele van zulke fantastische verhalen zijn door de middeleeuwen tot ons gekomen uit de klassieke oudheid. De ‘Evangelien vanden Spinrocke’, een vertaling uit het Frans, waarvan de oudste bekende druk verscheen te Brugge, waarschijnlijk omstreeks 1480, zijn in de bewerking, die wij kennen, naar men aannemen mag, in Vlaanderen ontstaan. Omtrent den schrijver verkeren wij in het onzekere. Het is zodoende ondoenlijk na te gaan, of hij, naast hetgeen het dagelijks leven hem aan stof voor zijn werk bood, ook putte uit literatuur. Wij bepalen ons dus tot de vermelding van enkele curiosa uit de oudheid, waarbij ook sprake is van ooievaar-metamorphose. Otto Keller in zijn werk over ‘Die antike Tierwelt’ II, 196, 197 (Leipzig 1913) vermeldt als romeinse anecdote bij Julius Capitolinus in zijn levensbeschrijving van Antoninus het volgende: ‘Onder de regering van keizer Antoninus beklom op zekere dag een man de heilige wilde-vijgenboom op het Marsveld en wist het volk te trekken door te verkondigen, dat er vuur uit de hemel regenen en de ganse wereldGa naar voetnoot1) | |
[pagina 114]
| |
vergaan zou, even zeker als hij uit de boom vallen en zich in een ooievaar veranderen zou. Hij liet zich werkelijk vallen en tegelijk uit zijn kleedij, een ooievaar opvliegen. Men merkte echter het bedrog en bracht den zwendelaar voor den keizer. Maar deze liet genade voor recht gelden, hoewel het heette, dat hij in complot met enige andere personen de mooie gelegenheid benutten wilde om diefstallen te plegen in de hoofdstad.’ Met verwijzing naar Alexander Myndius noteerde Aelianus, dat de ooievaars, als zij oud geworden zijn, naar de oceanische eilanden vliegen en daar in menselijke gestalte zich verheugen in een zalig leven als loon voor de eerbied en de liefde, die zij hun ouders bewezen. Reeds bij de Egyptenaren gold de ooievaar als zinnebeeld van kinderlijke dankbaarheid en als zodanig wordt hij vermeld vanaf Aristophanes en Sophokles tot de latere Kerkvaders Eustathios en Basilius. In de iconografie van de Contra-Reformatie draagt de Vroomheid, volgens Dr J.B. Knipping O.F.M. in zijn bekend werk (I, 32, 33), altaar, rozenkrans en gebedenboek, maar haar rechterhand ligt om de hals van een ooievaar, het symbool der kinder- en ouderliefde. De ooievaar brengt in het volksgeloof geluk en welvaart en een lang leven. Dit blijkt ook uit het slot van het verhaal in de ‘Evangeliën vanden Spinrocke’. Maerlant in zijn ‘Naturen Bloeme’ prees ook de mooie eigenschappen van de ooievaars. Hoe de eiber van Egmond zijn weldoener, die zijn gebroken poot verbond, een karbonkel meebracht uit Egypte, verhaalt een gedicht van Van Lennep. Baron Sloet in zijn werk ‘De dieren in het Germaansche Volksgeloof en Volksgebruik’ (1887) noteerde als verhaal van een man uit Struckhausen in Oldenburg, op wiens gehuurd huis een ooievaarsnest was. De man bevond zich op de baai van Braker Hafen en hoorde zich toeroepen: ‘Goede dag, Jan!’ Hij verwonderde zich hierover, daar na de dood van zijn vrouw niemand hem bij zijn voornaam placht te noemen. Op het achterdek van het schip zag hij een langbenigen Zwarte staan. Deze vertelde hem: ‘Des zomers nestel ik als ooievaar op uw huis, dan ga ik met vrienden en bekenden naar Afrika en word daar weder voor enige dagen een mens. Ik ben gewoon dan een zeereis te maken, zoals ik er nu een doe, om in het voorjaar mijn leven als ooievaar voort te zetten.’ Sloet tekent hierbij aan: ‘Dit verhaal steunt op het zeer oude geloof, dat de Ooievaren in het land waar ze overwinteren menschen zijn, zooals Gervasius in het begin der 13e eeuw voor keizer Otto opteekende.’ Daarna vermeldt Sloet ook de Franse tekst van ons verhaal uit de ‘Evangeliën vanden Spinrocke’ naar de uitgave van ‘Les évangiles des quenouilles. Nouvelle édition. Avec préface, glossaire et table analitique, 1855.’ Een volksgeloof in Noord-Duitsland beschouwt de ooievaars, die naar de Bloksberg vliegen, als de rogge rijp is, als vervloekte mensen. Tot het ontstaan van de verhalen over de ooievaar-mens-metamorphose kan wel bijgedragen hebben de opvatting van de ooievaar als brenger van kinderzegen, als hoedanig hij in de volksrijmen voorkomt. Zijn statige gestalte en zijn parmantig optreden en zijn vertrouwelijke omgang met de mensen komen daarbij zeker ook als factoren in aanmerking.
Helmond. Dr H.H. Knippenberg. |
|