De Nieuwe Taalgids. Jaargang 39
(1946)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOpmerkingen bij een Gouds tekstje.Het gemeentearchief te Gouda bewaart als No. 1 van het Archief der getijdemeesters van de Sint-Janskerk te Gouda de zgn. Portpanding Getijden. Op blz. 104r van dit handschrift vindt men de volgende overeenkomst der getijdemeesters met een zanger: ‘dit is die voerwaerden van michghyel smeckerss
hochconter
vp huden den vierden dach jn desember ano xvc vijftich zoe hebben die ghemen ghetymesters van swnt jans kerick anghenomen michghyel smeckers te singhen voer hochconter jn alle deen dienst van die swen ghetyden jn muisicke en(de)Ga naar voetnoot1) ander sempel sanghe ende dat den tyt van dat deen voer(seiden) michghyel smeckers erllicken zien dienst waer nemt ende alle sien dylliense daer toe doet en(de) ghennen confus een mackt teghen die voerscreuen ghetymesters ende ijst by aldie(n) dat hij kyeft of voerden mackt teghens die mesters dat zy alsdan hem sallen muechgen voer latten van synnen dienst noch waervoer deen selwen vinne(n) sal dachs an loet drie stwaers te weeten jnde metten een stwaer jnde mysse een groetgen en(de) in vespaer een groetgen ende int loff een stwaer ende daer een bouen noch ant loet vanden memorie buten ende tellicke vierdel jaers noch vyf schellinck groet an gaijge etvellicke hy alte samen metten lywe hallen sal des zo kenne ick michghyel smeckers dit mit mijnder ghewonlicken hant merrick dit ondaer gheteickent te hebben present buerwyn jacopss en(de) jop damss en(de) dirrick janss die brwn en(de) mijn jan gerbrantss.’ | |
[pagina 107]
| |
De aandachtige lezer merkt dadelijk op, dat Jan Gerbrantss, de schrijver van dit contract, een eenvoudig man is geweest, voor wien het schrijven geen routinewerk was. Daarom is het van belang voor de kennis van de Goudse spreektaal uit 1550. Het is echter moeilijk bij de dialectologische interpretatie van de tekst de juiste positie tussen betweterij en goedgelovigheid in te nemen. Volkomen zekerheid heeft men natuurlijk, als de tekst dezelfde vorm oplevert als het moderne Goudse dialect. Toch levert dit laatste niet een geheel afdoend criterium, daar het in de loop der jaren vormen en klanken kan hebben verloren, die het in 1550 nog bezat. Bovendien bezitten we geen beschrijving van het moderne Gouds, zodat we ons tot een vergelijking met gegevens uit andere Hollandse plaatsen moeten beperken. Spellingen als ondaer ‘onder’, vespaer ‘vesper’ en ook de verwarring van v en w in vinnen ‘winnen’, lywe ‘lijve’, voerden ‘woorden’, stwaer ‘stuiver’, kunnen stellig aan de onhandigheid van den schrijver worden toegeschreven. Hetzelfde geldt voor de enkele klinker in hochconter ‘hoog-’, ghemen ‘gemeen’, confus ‘twist’, dachs ‘daags’, ghewonlicken ‘gewone’. Geldt het echter ook voor ghetymesters ‘meesters’, waer nemt ‘neemt’, ghennen ‘geen’ en mackt ‘maakt’, of hebben we hier met verkorting, eventueel niet-verlenging te doen? Aan de andere kant bewijst dubbel consonant niet dat de voorafgaande klinker scherp gesneden was: voer latten ‘verlaten = ontslaan’, synnen ‘zijn’, hallen ‘halen’. Een eigenaardige, ook wel gebrekkige spelling heeft een ‘en’ (negatie-partikel). Ik aarzel echter over deen, dat eerder voor dien dan voor den staat en dus misschien een enigszins andere vocaal dan ie had. In 't algemeen geldt dus, dat het onderscheid tussen zwak en scherp gesneden vocalen in de tekst weinig nauwkeurig wordt aangeduid en dat er in dit opzicht uit de spelling niets met zekerheid kan worden geconcludeerd. Er zijn evenwel ook spellingen die een stellige conclusie toelaten. De gevallen daarvan vinden hieronder, naast enkele andere, een plaats. vp: hebben we hier een schrijftaalvorm of een dialectvorm? Heeroma, Hollandse Dialectstudies kaart 13, kiest het laatste. Ik betwijfel echter de juistheid van zijn keuze. In het oudste keurboek van Rotterdam (1410), dat ik in handschrift heb geraadpleegd, treft men steeds op aan, in latere toevoegingen komt een enkele maal up voor. In het tweede keurboek van Rotterdam (1529) is up echter ver in de meerderheid bij op. De grafelijke klerken gebruiken tussen 1282 en 1416 up naast op, tussen 1517 en 1533 echter schrijven zij geregeld up, terwijl op in mijn notities voor die tijd niet voorkomtGa naar voetnoot1). up is dus een spelling die in officiële geschriften in frequentie toeneemt en die daar juist in de 16de eeuw, waarin onze tekst ook werd geschreven, schering en inslag is. De schrijver van het Goudse tekstje bevindt zich met zijn up dus in ieder geval in erudiet gezelschap. Dat pleit toch niet voor het volksaardige karakter er van. Bovendien is de tegenwoordige vorm in Holland op. Men heeft dus dit alternatief: 1. De oorspronkelijk Hollandse vorm is op; deze is in de schriftelijke overlevering tijdelijk vrijwel verdrongen door up (16de eeuw), maar is in de volksmond altijd blijven bestaan, zodat hij later | |
[pagina 108]
| |
ook weer in de geschreven taal ingang vond. 2. De oorspronkelijk Hollandse vorm is up; deze had in de vroeg-middeleeuwse schrijftaal een concurrent in op, dat echter in de 16de eeuw al nagenoeg is verdrongen, maar tenslotte de overwinning heeft behaald. Ik kies hier de eerste mogelijkheid. huden is blijkens de bewijsplaatsen in het Mnl. Wb. wel Hollands, maar niet uitsluitend. swnt, lees sunt, kan, daar de vorm afwijkt van die van de schrijftaal, en daar hij in het Hollandse dialect werkelijk voorkomt, als dialectvorm worden aanvaard. kerick ‘kerk’ vertoont evenals tellicke, etvellicke, merrick en dirrick de svarabhaktivocaal die in de volkstaal gewoon is. anghenomen, an is, hoewel de spelling met a niet bewijst dat de vocaal scherp gesneden was, toch moeilijk anders dan als dialectvorm te beschouwen (Vergelijk kaart 9 in Heeroma's Hollandse Dialectstudies). swen: een onbeholpen spelling voor swwen, suuenGa naar voetnoot1), lees seuven, een dialectvorm (cf. swnt, boven). muisicke: de ui levert geen bewijs voor diphthongering, daar dit teken al vroeg in gebruik was in de Hollandse orthographie. De klerken van de graven gebruiken het tussen 1282 en ± 1400, daarna wordt het verdrongen door uy. In de Rotterdamse keurboeken (1410, 1529) komt al alleen uy voor. De ui van muisicke is dus wel laat, maar zal, ook al omdat ze in een lettergreep met bijtoon voorkomt, wel niets anders dan een ‘geleerde’ spelling in een voor den schrijver technisch woord zijn. sempel ‘simpel’ houd ik voor een dialectvorm, maar een bewijs kan ik niet geven. zien ‘zijn’, evenals kyeft ‘kijft’, bewijst dat de schrijver niet diphthongeerde. sallen: een opmerkelijke vorm, gebaseerd op het sing. sal, dat ook in de tekst voorkomt. Men is geneigd bij een Goudsen schrijver die vormen uit de spreektaal oplevert, sel: sellen te verwachten, daar deze vormen in Hollandse teksten dikwijls voorkomen. Inderdaad komt sel in de Goudse keuren voor (zie Heeroma, kaart 22). Juist omdat sallen afwijkt niet alleen van het officiële sullen, maar ook van het dialectische sellen (dat evenwel niet tot Holland beperkt is), hecht ik waarde aan de a. Jan Gerbrantss zal inderdaad sal: sallen hebben gezegd. sal gebruikt hij ook op blz. 106r, 107r, 107v, 108r en 109r van het handschrift. Hij schrijft nooit sel. sallen komt ook voor op blz. 107v en 108r. Hij schrijft ook wel sullen (106r) en swllen 108r). Wil men sallen niet als spreektaalvorm voor den schrijver aanvaarden, dan zou men zijn a moeten beschouwen als bewust geschreven in plaats van de e van sellen, dat de schrijver wilde vermijden. Het is echter waarschijnlijker dat hij ter vermijding van sellen de vorm sullen, die hij een enkele maal ook werkelijk gebruikt, zou schrijven. Is het juist sal: sallen als spreektaalvormen te aanvaarden, dan kunnen zij er toe bijdragen te verklaren hoe het komt, dat in een oogenschijnlijk uniform Hollands sel: sellen-gebied toch zal de beschaafde vorm is geworden. Men behoeft dan niet meer alleen te denken aan overwicht van | |
[pagina 109]
| |
de schrijftaal, maar mag daarnaast rekening houden met een groep sprekers die altijd sal hebben gehandhaafd. muechgen: lees meugen, niet mugen. Het teken ue komt alleen in de oudste grafelijke teksten met de klankwaarde uu in alle posities voor, sedert de tweede helft van de 14de eeuw echter heeft het die waarde alleen nog maar voor volgende r. Het oudste Rotterdamse keurboek (1410) heeft ue = uu dan ook alleen maar voor r. Ook in het keurboek van 1529 komt het teken zo nog voor. De waarde eu heeft het teken ue sedert de oudste grafelijke geschriften in de landstaal en het komt met die waarde steeds meer voor, tot het sedert het midden der 16de eeuw door eu wordt verdrongen. muechgen, afwijkend van de ‘officiële’ spelling mog(h)en, weerspiegelt natuurlijk de spreektaal met eu > ŭ in open lettergreep. loet: men is geneigd aan een schrijffout voor loen ‘loon’ te denken, maar de schrijver gebruikt steeds loet. (Ook bij andere handen in het handschrift vindt men dit loet of loot, terwijl in hetzelfde verband ook loen voorkomt). Misschien moet men denken aan loet in de betekenis ‘loden penning’ (> ‘geldstuk’?) (ef. Mnl. Wb. i.v. loot, blz. 786 2e kolom, 6). memorie buten: memorie = zielmis (zie Mnl. Wb. i.v., blz. 1369 1e kolom 3). Met buten kan ik niets beginnen. Ik veronderstel dat de tekst onnauwkeurig is. Op blz. 131v van dit handschrift leest men van een andere hand: ‘noch fijf memorien daer buijten’, wat een duidelijke zin oplevert. Op blz. 105r schrijft Jan Gerbrantss: ‘daer een bouen noch et loet van den memorie bute(n)’, wat daarmee overeenstemt, als men de constructie als een ellips opvat. schellinck vertoont verscherping aan het eind, stellig een spreektaalverschijnsel. gayge ‘loon’, een typische weergave van een leenwoord op het gehoor, heeft in zijn y de j die ook optreedt bij het spreken van strootje als strooitje, een geval van prolepsis, waartegen ik mij bij mijn eigen spreken moet verzetten. mit: een ook elders in Hollandse en Utrechtse teksten voorkomende vorm (Heeroma, kaart 18). Is metten in ‘metten lywe’ in spelling beïnvloed door het woordbeeld van metten ‘matutinae’? gheteickent: een dialectvorm, vergelijk Heeroma kaart 31. mijn: een possessivum in plaats van het personale, een typisch dialectverschijnsel. Ik hoop met deze opmerkingen te hebben aangetoond, dat het onderzoek van handschriften nog belangrijke gegevens voor de kennis van de volkstaal in vroeger tijd kan brengen. Zonder twijfel zal er bij een geduldig doorzoeken van onze oude archieven nog veel interessants voor de dag komen. Na iedere bladzijde die een teleurstelling oplevert, kan er onmiddellijk een komen, die verrassende vormen aan het licht brengt.Ga naar voetnoot1) Rotterdam. B. van den Berg. |
|