Sporen van oudgermaanse rechtszeden in ‘Het daghet in den Oosten’?
Tot de mooiste balladen van de Middelnederlandse letterkunde behoren Het lied van Heer Halewijn en Het daghet in den Oosten. Mijn bewondering geldt deze twee gedichten bovenal om hun geserreerde vorm en hun rijke inhoud. Beide zijn zeer oud en vertonen ook in hun late vorm sporen van de voor-christelijke tijd waarin zij ontstonden.
Vrij algemeen wordt aangenomen dat het lied van heer Halewijn een mythe bevat, dat Halewijn een figuur uit de lagere mythologie, een waterof bosgeest is. Minder bekend is het dat de ballade Het daghet in den Oosten een overblijfsel bevat van oudgermaanse zeden betrekking hebbend op het wreken van een moord of een doodslag.
Het mooiste voorbeeld mij bekend van deze oude zeden vinden we in de Gislasaga. In de IJslandse saga's vormt de bloedwraak altijd een van de meest ingrijpende motieven; in de Gislasaga heeft dit motief een maximum aan spankracht, aan dramatische potentie verkregen, doordat de gebeurtenissen zich voltrekken binnen de kring van enige elkander zeer nabij staande verwanten.
Gísli, de hoofdpersoon van het verhaal, heeft een broer Þorkell en een zuster Þórdís.
Hijzelf is getrouwd met Auðr Vésteinsdóttir; zijn zwager is Vésteinn Vésteinsson.
Zijn zuster Þórdís is getrouwd met Þorgrímr Þorsteinsson; haar zwager is Borkr Þorsteinsson.
Zijn broer Þorkell is getrouwd met 'Asgerðr Þorbjörnsdóttir.
Deze acht personen zijn de voornaamste spelers in het drama.
Uit een gesprek tussen 'Asgerðr en Auðr, dat Þorkell afluistert, blijkt hem dat er een zekere verhouding bestaat tussen zijn vrouw ('Asgerðr) en Vésteinn. In een stormachtige regennacht niet lang daarna vindt men Vésteinn vermoord; het gebruikte wapen, een speer, is in het lichaam achtergelaten. Gísli trekt de speer uit de wond, en neemt door deze daad de wraak op zich.
Als Gísli heeft vernomen dat Þorgrímr de dader van de doodslag is, doodt hij hem heimelijk met hetzelfde wapen. Hij wreekt dus de dood van zijn enen zwager (den broer van zijn vrouw) op den anderen (den man van zijn zuster). Thans trekt Borkr de speer uit het lijk en verplicht zich daarmee de dood van zijn broer te wreken; bovendien trouwt hij de weduwe. Inderdaad wordt Gísli na jaren van rusteloze omzwerving door de mannen van Borkr gedood.
Dat degene die de speer uit het lichaam van den verslagene trekt zich door die daad verbindt op te treden als wreker, wordt in de Gíslasaga nadrukkelijk gezegd: pat var pá moelt, at sá voeri skyldr at hefna, er vápni kipði ór sári. Ongetwijfeld waren de oudgermaanse zeden op het gebied van de wraak zeer gedifferentieerd, en ook de Gíslasaga geeft meer bijzonderheden dan de hier genoemde. Dezelfde paralleliteit die bovenstaande bijzonderheden kenmerkte, is in het volgende te vinden.
Bij de begrafenis van Vésteinn, als de grafheuvel is opgeworpen en men het lijk naar de toenmalige zeden heeft bezorgd, nadert Þorgrímr (die later de doder zal blijken te zijn) het lijk, en bindt het de ‘helschoenen’ stevig aan de voeten. Daarna zegt hij: ‘Ik kan geen helschoenen aan-