De Nieuwe Taalgids. Jaargang 39
(1946)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Daar loopt wat van Sint Anna onder.Tot verklaring van deze zegswijze zijn tot dusver slechts twee serieuze pogingen gewaagdGa naar voetnoot1). De eerste was die van Matthias de Vries in WNT II, 509-510, de tweede van A. Beets in Taal en Letteren IV (1894), 60-64. Geen van beide geleerden beschikte over voldoende kennis van de geschiedenis der S. Anna-verering en haar volksgebruiken om niet òf met de historische, òf met de taalkundige feiten in conflict te komen. Daarbij was Matthias de Vries er de man niet naar, om zich con amore te verdiepen in een verschijnsel als de S. Anna-verering, een bij uitstek volksaardige devotie, maar tevens een aangelegenheid, die in de hoogste mate de belangstelling der middeleeuwse en later der Contra-reformatorische theologen heeft gaande gemaakt. Hij was bovendien te zeer vervuld van zijn particuliere interpretaties en constructies, die geen rekening hielden met de grenzen der mogelijkheden, getrokken door de historische gegevens en de wetten der volkspsyche. Dat Beets bezwaren had tegen De Vries' verklaringshypothese, is daarom volkomen te begrijpen. Als antipode van De Vries, inzover hij juist vóór alles aandacht had voor het volksaardige, kon hij gemakkelijk de vermeende voorliefde van zijn leermeester voor het heterodoxe, maar vooral zijn verwaarlozing der volksreacties critiseren. Helaas verviel hij op zijn beurt in een andere eenzijdigheid door de oplossing van het probleem uitsluitend te zoeken in één bepaald aspect der S. Anna-verering, en wel een nog onder het volk levende devotie van zwangere of naar het moederschap hakende vrouwen tot de ‘mater omnium coniugatarum’. In een oncritische geestesgesteldheid liet hij zich zover meeslepen door zijn idée fixe, dat hij de gehele geschiedenis der S. Anna-verering vergat en zelfs door missing links hypothese en overgeleverde teksten trachtte te doen harmoniëren. Zijn these werd intussen gepropageerd in België door A. de CockGa naar voetnoot2) en nog in 1923 zonder kritiek overgenomen door F.A. StoettGa naar voetnoot3). Zelfs toen nog, ja tot nu toe, bleef ze onweersproken, ofschoon de wetenschap inmiddels voldoende gevorderd was om bij een nuchtere beoordeling der gegevens de onhoudbaarheid daarvan te doen inzien. Laten we allereerst het betoog van Matthias de Vries eens toetsen aan wat de historische en folkloristische nasporingen ons intussen hebben geleerd aangaande de verering van S. Anna. De Vries gaat er van uit, dat onze zegswijze oorspronkelijk te kennen wilde geven, dat ‘eene zaak niet pluis, niet in den haak was op het gebied van kuisheid en eerbaarheid, dat zij niet oorbaar was voor kiesche ooren’. Hij vraagt zich dan af, wat de Moeder der H. Maagd met die verdenking van onkuisheid te maken heeft en hij meent het antwoord gevonden te hebben in de legende, volgens welke Anna na haar huwelijk met Joachim, ofschoon reeds hoogbejaard, nog tweemaal gehuwd zou zijn geweest en nog twee dochters, beiden | |
[pagina 76]
| |
insgelijks Maria geheten, gebaard zou hebben. Ziehier De Vries' hypothese! Ik wil er onmiddellijk tegenoverstellen, dat het antwoord op de vraag naar het verband tussen S. Anna en het zedelijk verdachte niet in de reacties van het volk op de inhoud van deze legende gezocht kan worden. De Vries heeft kennelijk zijn persoonlijk zedelijkheidsgevoel als norm aangelegd bij de beoordeling van een legende, waarvan de oorsprong, ontwikkeling, bedoeling en waardering bij het middeleeuwse volk hem volstrekt onbekend was. Zonder deze vrij ingewikkelde en uitgebreide materie in het raam van dit artikel te ‘behandelen’, moet toch gezegd worden, dat deze legende in de Middeleeuwen gemeengoed is geweest en dat het volk er niet de minste aanstoot aan heeft genomenGa naar voetnoot1). Van ongelovigen en spotters, die S. Anna in een min gunstig licht zouden hebben gesteld is geen sprake, nog veel minder van enige invloed van hun vermeende propaganda op het volk. De legende der drie huwelijken van S. Anna, het zogenaamde ‘Trinubium’, is - mede naar aanleiding van Bijbelplaatsen, die spreken van de zusters van Maria, - ontstaan uit de behoefte om bekende bijbelse en apocriefe personen, in genealogisch verband te brengen. Door haar tweede huwelijk werd Anna bijvoorbeeld de grootmoeder van de apostelen Jacobus den mindere, Simon en Judas Thaddeus en van Joseph Justus, door Haar derde huwelijk de grootmoeder van de apostelen Johannes en Jacobus den meerdere. Het trinubium was reeds bekend aan Haymo van Halberstadt († 853) en vond weldra algemeen ingang; mannen als Petrus Lombardus en Petrus Comestor verdedigden het en Hugo van S. Victor, Albertus Magnus, Vincentius Bellovacensis, Ludolph van Saksen, Jacobus de Voragine en Gerson sloten zich daarbij aan. Reeds zeer vroeg ontmoeten we de legende in de volkstalen, o.a. in de Vie de la Vierge Marie van Normanne Wace († vóór 1183). Ook in het middelnederlands kan men haar vinden, o.a. in Van onser vrouwen geslacht en Van sente annen gheslachteGa naar voetnoot2). Het laatste luidt als volgt: Nu merct elc ende leere
Hoe na si waren Onsen Heere
Van den twaelf apostelen de vive:
Anna drouch in haren live
Bi drie mannen dochtren drie:
5[regelnummer]
Bi Joachim, seit men mie,
Had si Marien, Onser Vrouwen,
Ende dien gaf si in ondertrouwen
Joseph, die haer neve was.
Joachim starf, ende na das
10[regelnummer]
So nam Onser Vrouwen moeder
Cleophas, Josephs broeder;
Een dochter creghen si te samen,
Die Maria hiet bi namen,
Ghelijkerwijs als die eerste dede;
15[regelnummer]
Ende deser Marien gaf si mede
Eenen, hiet Alpheus, te wive;
Vier sonen drough soe in haren live,
| |
[pagina 77]
| |
Jacob den Minder, die van kinde
Altoes Gode diende ende minde,
20[regelnummer]
Ende Simoen ende Judas
Ende Josep, die men hiet Barnabas,
Die de apostelen met Mathien
Coren in harer partien
In des onsalechs Judas stede.
25[regelnummer]
Cleophas starf, ende Anna dede
Derdewerf huwelic, als ic versta,
Ende nam eenen, hiet Saloma;
Een dochter creghen si te samen
Die oec Maria hiet bi namen.
30[regelnummer]
Aldus hadde Anna drie Marien:
Zebedeus, hoeren wy so lyen,
Was deser Marien man:
Jacop den Groten ende Jehan,
Dese twee kindre wan hi an hare,
35[regelnummer]
Dit scrijft Jeronimus openbare. enz.
De legende werd in het Christelijke Europa algemeen verbreid door de Legenda Aurea van Jacobus de Voragine († 1298). Deze verzameling heiligenlevens werd al spoedig zeer populair. Midden 14e eeuw werd ze reeds in het middelnederlands vertaaldGa naar voetnoot1). Stephanus Axters O.P. somt niet minder dan 24 handschriften en incunabels op, die het Passionael geheel of gedeeltelijk bevattenGa naar voetnoot2). Pieter Doorlant heeft de legende nog uitgebreid met berichten over Anna's moeder EmerentiaGa naar voetnoot3). In de loop van de 15e eeuw wordt trouwens het aantal Legendae en Vitae van S. Anna ontelbaar. Met de levens van S. Barbara en S. Catharina vonden ze de meeste aftrek. De voorstelling van het trinubium in die legenden werd zo algemeen, dat Eck later kon zeggen, dat het enkele huwelijk met Joachim streed tegen de heersende opvatting der ganse Kerk. In de Middeleeuwen nam de geestelijkheid absoluut geen aanstoot aan het trinubium, het kwam zelfs voor in liturgische gebeden. Ook de voorstelling in de schilderkunst van Anna's maagschap werd algemeen aanvaardGa naar voetnoot4). Van enige afkeer bij de leken is helemaal geen sprake. Waar we Haar aantreffen in de volkskunst, als in de Eerste Bliscap van Maria, wordt S. Anna met de meeste eerbied behandeld. Ter ondersteuning van zijn hypothese heeft Matthias de Vries nog twee legenden aangehaald van devote maagden, die in hun kuisheids gevoel onaangenaam getroffen zouden zijn geweest door de drie huwelijken van S. Anna. Maar deze verhalen zijn pas later bedacht door de verdedigers van het trinubium en passen dan ook goed in het kader van hun pleidooi. Coleta bijvoorbeeld wordt, als ze het heil voor de mensheid van Anna's nakomelingschap beseft, een nog vuriger vereerster van de Moeder der H. Maagd dan ze al was. Zulke legenden bezitten dus niet de minste | |
[pagina 78]
| |
bewijskracht voor de stelling, dat het volk verdenking zou hebben gekoesterd tegen de H. Moeder Anna. Tenslotte voert De Vries nog aan, dat de 26 Juli, de dag van S. Anna, ‘van oudsher met veel vermakelijkheden gevierd pleegt te worden, niet alleen door de naaisters en kantwerksters, wier patrones zij is, maar ook door kloosterzusters en anderen’. De Vries had deze opmerking beter achterwege kunnen laten, want de feestviering op S. Annadag brengt ons geen stap verder ter verklaring van onze zegswijze. Nog minder biedt ze enige steun aan De Vries' hypothese. Want op de feestjes en uitstapjes der naaisters, kantwerksters, enz. heerste wel een vrolijke, maar volstrekt geen losbandige stemmingGa naar voetnoot1). De Vries citeert nog één couplet van een der zog. S. Anna-liedjes, uit J.F. Willems Oude Vlaemsche Liederen, maar hij had gerust alle liederen van dit soort bij E. de CoussemakerGa naar voetnoot2) - het zijn er een stuk of tien - kunnen nalezen, hij had er bijzonderheden kunnen vinden over de feestviering, uitingen van vreugde en spijt ook, gedurende en na het feest, maar niets, dat op zedelijk gebied aanstotelijk of onbehoorlijk kan worden genoemd. En nu Beets. Stelling nemend tegen De Vries' hypothese, meent hij, dat onze zegswijze heel goed verklaard kan worden, wanneer ‘men niet vraagt wat eenige gifzuigers of overdrevene preutschen zich over St. Anna's beweegredenen om driemaal te trouwen in 't hoofd hebben gezet, maar veeleer als hoedanig St. Anna bij 't geringe volk bekend stond (of staat); waarom dàt haar van ouds heeft aangeroepen en vereerd’. Beets heeft in de Calendrier Belge van De Reinsberg-Düringsfeld en bij A. de Cock het een en ander gelezen over de volksverering van S. Anna en wil nu onze 16e eeuwse zegswijze verklaren uit een hedendaagse volksdevotie. Hij kiest daartoe één bepaald aspect van die verering, t.w. Anna's patronaat van de onvruchtbare (althans nog kinderloze) en zwangere vrouwen. Beets heeft er in het geheel niet aan gedacht, dat er in het patronaat van S. Anna wel eens een verschuiving kon hebben plaats gehad sinds de 16e eeuw. Laten we maar dadelijk zeggen, dat er in dit geval geen ongelukken zijn gebeurd, want ook in de 16e eeuw werd S. Anna wel aangeroepen om kinderzegen en een gelukkige bevalling, ofschoon daarnaast ook om andere bewaring en genezing, bijv. tegen de pest, honger, oorlog, kortom tegen alle leed en smarten en in alle zorgen en moeiten des levens. In de loop der eeuwen is kinderzegen en bijstand in het kraambed wel het voornaamste motief geworden der verering, evenals die der H. Maagd op tal van plaatsen. Het was dus principiëel niet juist, dat Beets zich in het geheel geen rekenschap gaf van de mogelijkheid van een dergelijke wijziging in motieven. Maar goed, laten we met hem S. Anna's hulp aan | |
[pagina 79]
| |
onvruchtbaren en zwangeren even als de voornaamste drijfveer der volksverering beschouwen, ook voor de 16e eeuw, de tijd van ontstaan van onze zegswijze. Beets redeneert dan als volgt: ‘wanneer men van, of met betrekking tot eene bruid of jongedochter zeide, dat er iets van Sint Anna onder liep, dan wilde men daarmede onder verbloeming te kennen geven, dat zij zich niet meer met volle gerustheid onder het patronaat van de Maagd der maagden kon stellen, maar dat men haar (schertsenderwijze gesproken) verdacht van alreeds met Sint Anna, de patrones der zwangeren in betrekking te hebben gestaan, bij haar ter beevaart te zijn geweest. Het iets van Sint Anna doelde dus op de vrucht, die zij reeds droeg of verdacht werd te dragen’. Met andere woorden: ‘er loopt iets van S. Anna onder’ moet dus oorspronkelijk betekend hebben: ‘zij is zwanger’. Maar dan zou er oorspronkelijk niets ongunstigs zitten in onze zegswijze, ze zou niets meer bevatten dan de constatering van de natuurlijkste zaak van de wereld. En, als er één ding zeker is, dan dit: onze zegswijze is niet gunstig, er wordt gedoeld op iets onbehoorlijks, ongepasts. Beets heeft dit zelf ook wel gevoeld, maar hij heeft er zijn hypothese niet om willen loslaten. Zo komt hij tot de volgende constructie: ‘Toen allengs de aanvankelijk alleen met betrekking tot voorbarige bruiden of ongehuwde vrouwen “daar een steekje aan los was” gepaste zegswijze, waarschijnlijk vooral bij de protestanten, niet meer in hare eigenlijke beteekenis gevoeld werd, vond zij ruimer toepassing en wel voornamelijk op met de goede zeden in strijd zijnde gezegden, verhalen, enz. en eindelijk op alles, waar - om welke reden dan ook - iets “niet pluis”, “niet in den haak”, of zelfs maar iets “geks” aan was.’ Daarmede laat de schrijver de feiten los en laat hij zijn gedachten slechts zweven in het rijk der fantazie. Bovendien stelt hij met het door mij gecursiveerde weer een nieuw probleem, want waarom was de zegswijze aanvankelijk alleen met betrekking tot buitenechtelijk zwangeren gepast? Neen, in een der uitingen van de volksverering van S. Anna kan men de oplossing van het probleem, dat onze zegswijze stelt, niet vinden. Overal heb ik gezocht naar iets, dat aanleiding zou hebben kunnen geven tot bepaalde ongunstige gedachten- of gevoelsassociaties met S. Anna. Ik heb ook wel het een en ander gevonden - er is overigens altijd wel wat te vinden - maar die gegevens staan zo geheel op zichzelf, zijn zo tijdelijk en plaatselijk beperkt, dat we er volstrekt geen algemeen geldende conclusies uit mogen trekkenGa naar voetnoot1). Zo is S. Anna o.a. te S. Gallen patrones van de manzieke meisjes, die ter bedevaart gaan om een man te krijgen. Elders worden op S. Annadag ook wel vaste afspraken gemaakt door de jongelui voor een huwelijk. Dan wordt S. Anna ook aangeroepen om voor schande bewaard te blijvenGa naar voetnoot2) of ter verkrijging van de gave der kuisheidGa naar voetnoot3), tegen onverdiende schaamteGa naar voetnoot4), ja tegen de syphilisGa naar voetnoot5). Op pelgrimages naar S. Anna of op de bedevaartplaatsen zelf geschiedden wel ongerechtig- | |
[pagina 80]
| |
heden, indien we den schrijver van Een Liedeken van de Sancten geloven mogen, ook van sexuele aard. Wij lezen daar van St. Anna-Ter-Muiden bij Sluis in Zeeuws-Vlaanderen: Veel Vroukens jonck van daghen/
Hadden int t'velt // t'Lief Dach ghesteltGa naar voetnoot1)
d.w.z. dat veel jonge vrouwtjes met hun minnaar een afspraakje hadden gemaakt voor een rendez-vous. Weliswaar niet in de eerste plaats in sexueel, maar dan toch in ander opzicht was het ook in Audergem in Belgisch Brabant een ‘rommeltje’. Daar waren vele luidruchtige bijeenkomsten van kreupelen, mensen met één arm, of zonder benen, een centrum van bedelaars uit Brabant en naburige provincies. Men kwam er genezing zoeken van ‘zeer in hand en voet, fijt en onvruchtbaarheid’Ga naar voetnoot2). Ziedaar de oogst van alle bedenkelijkheden der S. Anna-verering. Men kan er niets mede aanvangen. Ze staan in geen verband met elkaar, hebben voorts òf betrekking op het buitenland, òf zijn, zoals van de bedevaarten, stellig algemeen en niet kenmerkend voor de Anna-cultus.
* * *
De hypothesen van De Vries en Beets brengen ons niet verder op de weg naar de oplossing van ons probleem. De zegswijze ontstond omstreeks 1550, was dus in de Middeleeuwen onbekend. De legende der drie huwelijken van S. Anna was toen reeds eeuwen gemeengoed van de Westeuropese Christenheid en het volk had er niet de minste aanstoot aan genomen. S. Anna werd aangeroepen o.a. door onvruchtbaren en zwangeren, maar daarin kan de oorsprong der zegswijze niet worden gezocht, want dan zou de betekenis gunstig zijn geweest en van een aanvankelijke toepassing uitsluitend op buitenechtelijk zwangeren is niets bekend. Deze toepassing zou trouwens op haar beurt weer een probleem zijn. Het komt mij voor, dat alleen wanneer we vaste grond onder de voeten houden, we kans hebben de zegswijze in haar ontstaan en betekenis te gaan begrijpen. Daartoe beschikken we over twee gegevens. Ten eerste de overgeleverde teksten, ten andere de geschiedenis der S. Anna-verering. We bezitten tot dusver in totaal slechts 11 citaten van de zegswijze, daterend uit de 17e, 18e en 19e eeuw. De Vries had er eerst 4 meegedeeld, Beets heeft er nog 6 aan toegevoegdGa naar voetnoot3). Twee daarvan wijken in redactie enigszins af, t.w.: ‘hy sal op een lutje van St. Anne niet sien’. (1618)
en ‘Daar loopt wat onder van Sint Anna met haar magen’ (1642)Ga naar voetnoot4)
Deze laatste redactie is, zoals we zien zullen, van groot belang, maar niettemin wordt er nòch door De Vries, nòch door Beets met een woord | |
[pagina 81]
| |
van gerept. De oudste plaats is van 1612Ga naar voetnoot1) en wel uit Samuel Coster Teeuwis de Boer. Dan zijn er nog drie plaatsen uit het midden en eind der 17e eeuw, drie uit de 18e en twee uit de 19e eeuw. We mogen gerust aannemen, dat de zegswijze in de tweede helft van de 16e eeuw reeds bestond. Aandacht verdient nog, dat de zegswijze in België onbekend is geblevenGa naar voetnoot2), maar daarentegen wel is opgetekend in het Fries en het Nederduits. Hieruit schijnt te volgen, dat de uitdrukking in de kring der Protestanten is opgekomen en daar ook alleen in gebruik is geblevenGa naar voetnoot3). En hoe stond het nu in die tijd met de S. Anna-verering? Wel, die had juist een grote knak gekregen door de felle aanvallen der Hervormers tegen deze devotie, maar wellicht nog meer door de hevige strijd, die nog vóór de Hervorming was losgebrand tegen de legende van het trinubium. Onder invloed van het toenemende geloof aan de Onbevlekte Ontvangenis van Maria, was er van theologische zijde een sterk verzet gegroeid tegen de voorstelling der drie huwelijken van S. Anna. Allereerst in Frankrijk brak de strijd los. Een der eersten die het trinubium daar bestreed, was de man van de dusgenoemde ‘Christelijke Renaissance’, de Christenhumanist, de pre-reformator of hoe men hem noemen wil, Faber StapulensisGa naar voetnoot4). Tegenover hem stelde zich de Sorbonne, stelden zich voornamelijk Franciscanen, Karmelieten en Dominicanen. Ook in Duitsland broeide het. Als vonk in 't buskruit werkte de uitgave van een legende met het trinubium te Leipzig in 1517. Sylvius Egranus greep onmiddellijk naar de pen om op bijbelse en andere gronden de valsheid van deze legende te bewijzen. Zijn strijdschrift gaf weer aanleiding tot verscheiden tegenschriften. Luther zelf werd in de strijd gemengd. Hij zette kort en duidelijk het reformatorische standpunt uiteen, maar zag toch ter wille van het volk niet gaarne, dat de legende plotseling geheel werd verworpen. Intussen verloor de voorstelling van Anna's trinubium steeds meer aanhangers. De toenemende kritiek, de betere exegese van de betreffende bijbelplaatsen en het geloof aan Maria's Onbevlekte Ontvangenis, dat steeds meer doordrong, brachten haar ten val. De grote Katholieke theologen van de Nieuwe Tijd, als Baronius, Bellarminus, Suarez en Salmeron waren uitgesproken tegenstanders. Luisteren we naar hun argumenten, dan kan het moeilijk anders, of we moeten in een gewijzigde geesteshouding, die de scheiding van het goddelijke en het menselijke met grote strengheid doorvoerde, maar dan ook van de Heiligen geen levensbijzonderheden duldde, die in de gewone menselijke samenleving als aanstotelijk zouden kunnen gelden - juist hun gevoeligheid op dit punt is kenmerkend voor de nieuwe geest - een der voornaamste oorzaken zoeken van deze ommekeer. Zo betoogt nog in de zeventiende eeuw Clisorius: ‘Het trinubium strijdt met de deugden, kwetst kuise oren en is bij zo'n Vrouw (als S. Anna) tegen de redelijke kuisheid en eerbaarheid en riekt naar vleselijke zinnelijkheid.’ Ja men ging zelfs zo ver, dat sommigen staande hielden, dat S. Anna zonder wellust, ja zonder coitus had ontvangen! De strijd ging natuurlijk geheel buiten het volk om. Het was een aan- | |
[pagina 82]
| |
gelegenheid, die slechts geleerden aanging. De man in de straat, van nature belust op schandaaltjes, hoorde bij geruchte iets van het ‘theologische relletje’ en het ene woord met het andere combinerend, had hij op zijn manier de zaak al gauw ‘door’ en wist hij, dat die S. Anna met al haar kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen, die zijn reformatorische propagandisten al belachelijk hadden gemaakt, nu ook bij de Roomsen zelf in opspraak was gekomen, en dat het met die drie huwelijken van haar niet pluis was. Of misschien reikte zijn kennis niet eens zo ver en begreep hij slechts, dat er met S. Anna en haar familie iets aan de hand was, waarbij de goede zeden betrokken waren. Zo begrijpen we de zegswijze ‘Er loopt iets van S. Anna onder en haar magen’, d.i. er is iets op sexueel-zedelijk gebied niet pluis, zoals dat ook het geval schijnt te zijn volgens de Roomse theologen zelf, met S. Anna en haar nakomelingschap. Want juist de redactie van S. Anna en haar magen, in de één na oudste plaats, die tot dusver is gevonden, bewijst dat we de oorsprong in de strijd om de legende van het trinubium hebben te zoeken. Het is heel goed mogelijk, dat de zegswijze op Nederduits gebied is ontstaanGa naar voetnoot1). Door de innige betrekkingen, die er in de Hervormingstijd met dit gebied werden onderhouden, kon ze vandaar gemakkelijk in de Noordelijke Nederlanden doordringen en bij de dan - eind 16e eeuw - overwegend of liever overheersend Protestantse bevolking geredelijk ingang vinden. Is dit alles nu ook niet meer dan een constructie? Velen zullen het er misschien voor houden. Goed, maar dan vlei ik mij toch met de gedachte, dat ik naar mijn beste weten niet met de historische gegevens in conflict ben gekomen, noch de betekenis van de zegswijze, zoals die uit de citaten blijkt, geweld heb aangedaan. Leiden. J.J. Mak. |
|