De Nieuwe Taalgids. Jaargang 39
(1946)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
Van 15de-eeuwse sprekers en andere zwervers in het Gasthuis van den Heiligen Geest te Deventer; over lodderhout en net.De door Gerhard Dumbar gepubliceerde oude wetten van het gasthuis van den Heiligen Geest te Deventer, die men in 1418 opgesteld heeft, zijn in het vergeetboek geraaktGa naar voetnoot1). Zij verdienen echter onze aandacht, niet alleen om sommige woorden die het Mnl W niet kentGa naar voetnoot2), maar tevens om zekere gegevens over leden van het varende diet, waartoe ook sprekers van gering allooi behorenGa naar voetnoot3). Aan de varenden waarover in deze wetten sprake is, en waarvan wij eigenlijk zo weinig weten, wil ik hier mijn aandacht schenken. Als er te Deventer jaarmarkt was, vonden in het gasthuis wel zeventig of meer vreemde zwervers ‘op eenre tijt’ een slaapgelegenheid (blz. 475). Op de sprekers onder hen slaat het volgende (blz. 474): Item als si beghynnen rymen ende fabulen te spreken, dat verbieden wi hem. Als si ons antworden dattet hem goet dunck wesen, soe antworden wi het dunct ons quaet wesen, want die bose gheest mocht ons die ydele woerden hyr namels voir brenghen in onsen ghedachten, ghy sullet laten. Item als si to bed sijn, en willen si fabulen spreken ende voel woerden ghebruken, soe segghen wi hem, dat si hoer ghebet zullen spreken, ende wesen stil, ende laeten die ghene rusten die moede ghewandert hebben ende crane sijn. Om een wijl daernae, als sys dan niet en laten, comen wi weder tot hem, en segghen, vrienden gy hebt herberghe ghebeden hyr te slapen om Goeds wil, ju en is niet gheoerlofft hyr to legghen te callen ende toe roepen ende den anderen hoer rust to benemen; en merkt ghy niet wat gy doet? ghy roept u selven al dol ende allen den ghenen doeff die by ju sijn, hebt noch ten keur op te staen ende en wech te ghaen off te swighen ende te rusten, ende dier een vanden tween moet ymmer wesen. Behalve deze sprekers worden nog de volgende varenden genoemd (blz. 474): .... ribaldeGa naar voetnoot4) ende mit netten ende mit lodder holten spelende, ende vroukens van wilden levenGa naar voetnoot5).... die voir Priesters biddenGa naar voetnoot6) ende gheen en sijn.... die mit wiven wanderen.... die mosschel sculpen draghenGa naar voetnoot7) | |
[pagina 72]
| |
.... die mit brieven biddenGa naar voetnoot1).... die hoer clederen verwisselen die een den anderen, die si boven draghen, offte hoer hoedeGa naar voetnoot2).... Over één dezer zwerverscategorieën ten slotte iets naders, nl. over hen die ‘mit netten ende mit lodder holten’ speelden. Zo'n varende geeft een 15de-eeuwse pentekening weer, die bij een Duitse tekst hoort, welke in laatste instantie op enige Nederlandse gedichten over ‘Aernouts arme broederen’ in de bundel Veelderhande geneuchlijke Dichten, Tafelspelen ende Refereynen teruggaatGa naar voetnoot3). Een Aernoutsbroeder loopt daar met een net als zak in de linkerhand, terwijl hij op de duim van zijn rechter een lodderhout balanceert. Op zijn hoofd heeft hij een hoedje met een veer. Zijn kleed is gescheurd en zijn schoenen zijn stuk. Een gedresseerd hondje, dat een narrenkapje draagt, trippelt naast hem. Dat men weinig met zo'n kerel op had, blijkt ook uit een passage in het volksboek van Uilenspiegel, waarin sprake is van ‘een floytemaker dye metten netten ende metten lodderhout gelopen had achter lande, so dat hi van alle scalcheyt (d.i. bedrieglijke praktijken) wiste’Ga naar voetnoot4). Wat deed de kunstenmaker met zijn lodderhout en net? Een lodderhout was een kleine stok, die op velerlei wijzen door varenden gebruikt werdGa naar voetnoot5). Sprekers hielden hem in de hand als zij hun voordracht | |
[pagina 73]
| |
ten beste gavenGa naar voetnoot1). Goochelaars hanteerden hem als toverstafGa naar voetnoot2). Voor varenden diende hij ook als instrument bij een bepaalde wijze van weddenGa naar voetnoot3). Sprekers waren zij die met lodderhout en net speelden, zeker niet, daar de laatsten in het gasthuis te Deventer node geduld werden (zie Dumbar, blz. 474), wat men van de eersten niet zeggen kan, al waren ze niet altijd even rustig. Waarschijnlijk deden ze met beide voorwerpen kunstjes. De bovengeschetste zwerver balanceert het lodderhout in horizontale stand op zijn duim. Men deed het ook in verticale houdingGa naar voetnoot4). Liet hij een andermaal het hondje over de staf heen in het net springen? D. Th. Enklaar heeft uitvoerig over het door zwervers gehanteerde net geschrevenGa naar voetnoot5). Hij komt tot de conclusie, dat het een uit touw geknoopte bedelzak was ‘die, in ledigen staat, ook wel als kleedingstuk of als hoofdbedekking diende. Mogelijk werd het wel als masker gebruikt, om den zwerver onherkenbaar te maken’Ga naar voetnoot6). Uit de plaats in de ‘oude wetten’ blijkt, dat men er ook kunstjes mee deed. Enklaar noemde de volgende afbeeldingen van netten: een dansend paar, dat waarschijnlijk met Vastenavond een boerengezin vermaaktGa naar voetnoot7), twee bedelaressen in een winterlandschapGa naar voetnoot8) en een vrouw, die deel neemt aan het Vastenavondspel van den WildemanGa naar voetnoot9) dragen er een voor het | |
[pagina 74]
| |
gezicht; bij een varenden scholier hangt er een over de schouder bij wijze van zakGa naar voetnoot1). Een zakachtig net heeft ook de man met het hondje bij zich. Aan deze afbeeldingen voeg ik nog de volgende toe: een werk van Jacob de Gheyn (1565-1615), waar Vastenavondvierders op afgebeeld staan, geeft een vrouw weer met een net voor het gelaat en een rommelpot in de handGa naar voetnoot2) en op de kleine Strijd tussen Vasten en Carnaval van Pieter II Bruegel behoort tot het gevolg van de Vastenavond een vrouw met een net voor het gezichtGa naar voetnoot3). Het lijkt me dat deze netten tot twee verschillende soorten behoren. Zij die als maskers dienen, zijn vrij klein en worden gedragen door Vastenavondsjoligen. Het is bekend dat Carnavalvierders zich veeltijds het gelaat onherkenbaar maakten. Dat een net voor het gezicht op Middeleeuwse feesten als masker dienst deed, blijkt uit de ‘Mummereyen’ van Keizer Maximiliaan I, waarbij de mannen - soms ook de vrouwen - netten voor het gezicht droegenGa naar voetnoot4). Het is mogelijk, dat de maskernetten Vastenavondattributen zijn, gedragen door kunstenmakers die raar toegetakeld langs de huizen gingen of door feestvierders. Men moet er dan geen bedelzakken in zien. De netten van den varenden scholier en den man met het hondje zijn veel groter. Ze kunnen als zakken dienst doen. Zo'n net heeft m.i. ook Johannes Rover gedragen, van wien de Keulse professor Jacob van Straelen in Mei 1456 in een Latijnse promotierede zeide, dat hij vroeger als varende scholier wel in een visnet boter, eieren, vlees, spek en brood bij oude vrouwen opgehaald hadGa naar voetnoot5). De netten welke de verafschuwde zwervers in Deventer bij zich droegen, zullen ook van dit grote type geweest zijn. Op nog een andere afbeelding vestig ik de aandacht van den lezer. Een naar een tekening van Bruegel gemaakte gravure geeft een marskramer weer die het bedrog verpersoonlijkt. Hij tracht behalve ‘trompen’ en fluiten ook kleine netten aan de man te brengenGa naar voetnoot6). Deze voorwerpen zijn hier symbolen van bedrieglijke handelingen. ‘Trompe’ is de naam van een zeker soort blaasinstrument, een mondharpje, terwijl ‘trompen’ bedriegenGa naar voetnoot7) en ‘fluiten’ liegenGa naar voetnoot8) betekenen kan. De netten op deze gravure kunnen maskernetten, maar ook kleine geknoopte bedelzakken zijn. D. Bax. |
|