De Nieuwe Taalgids. Jaargang 39
(1946)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOnzuiverheid van taal bij mevr. Bosboom-Toussaint.Busken Huet heeft in 1864 van Mevr. Bosboom-Toussaint gezegd: Zij is te onzent le plus grand des écrivains qui ne savent pas leur langueGa naar voetnoot8). G. Kalff heeft dit verwijt herhaald en gewezen op ‘verscheidene vergrijpen tegen den aard onzer taal of het taalgebruik’, en daarvan uit allerlei werken staaltjes bijeengebrachtGa naar voetnoot9). Deze bezwaren zijn niet geheel ongegrond, en de haast waarmee zij vaak geschreven heeft, ook onder de druk van finantiële zorgen, is geen afdoende verontschuldiging voor slordig taalgebruik. Toch mag men niet voorbijzien dat haar afwijken van gang- | |
[pagina 60]
| |
baar taalgebruik soms berustte op de bedoeling om door oudere taalvormen te gebruiken, zowel in beschrijving als in gesprekken lokale kleur te geven aan haar roman. Daarbij zal de invloed van Drost, het voorbeeld van Potgieter en Bakhuizen, in de Pestilencie te Katwijk en hun oudste novellen, van invloed geweest zijn. Dat zij in archaistisch taalgebruik herhaaldelijk mistastte, is niet te verwonderen bij een schrijfster die van de oudere taal geen speciale studie gemaakt had. Evenmin dat ze soms germanismen gebruikte, of naar het Duits gevormde en vertaalde woorden, in de mening dat die ook zeventiende-eeuws-Nederlands waren, of eenvoudig omdat ze de lezer ongemeen aandeden. Met dezelfde bedoeling treft men neologismen aan, min of meer handig gevormd, die dezelfde indruk moeten maken als de archaismen. Van deze drie soorten laten we enkele voorbeelden volgen, grotendeels ontleend aan een werk uit haar rijpste tijd, namelijk de Leicester-cyclus. Archaistisch, vooral in het gesprek, is de e in de eerste persoon bij het verbum (ik hope, ik zegge), in de conjunctief, en bij substantieven (harte, ziele, stemme, ure, pijne enz.)Ga naar voetnoot1), ook analogisch, waar de e in oudere taal niet voorkomt (b.v. vorme, ruste en luste). Zuiver archaïstisch is het veelvuldig voorkomende ietwes, wederwaardigheid (tegenspoed) daaraf (= daarvan), leyder (helaas), jonste (= gunst), Ernstfeste Heer (een kanselarijwoord, maar dat zij, waarschijnlijk ten onrechte, ook in het gesprek laat gebruiken). Misgetast wordt, waar ze een participium darrende (= durvende) maakt, of een infinitief wrochten (= werken). Op verkeerde lezing berust ‘een ruim wijdlustig (lees: wijdluftig!) gebouw’. In hoeverre germanismen met archaïsmen verward zijn of opzettelijk voor archaïsche doeleinden gebruikt worden, is moeielijk te beslissen. Ondanks de bestrijding van puristische zijde, waren germanismen als daarstellen nog niet uit het gebruik verdwenen. Bij een auteur als Mevr. Bosboom, zo die veel Duits gelezen had, zullen er ongetwijfeld meer zijn, die zij argeloos voor goed Nederlands aanziet. Wij wagen ons dus niet aan een splitsing, en laten alle voorbeelden van germanismen volgen die wij optekenden, zonder aanspraak op volledigheid. Linderen (verzachten), overrassen (verrassen), overzien (voorbijzien), verslimmeren (verergeren), de tijd overbrengen (doorbrengen), iets bijstemmen (met iets instemmen), vereenen (verenigen), de plannen waren feilgeslagen (mislukt), dat uwe gezondheid gezwakt is (verzwakt), met iets voortvaren. Uwe schuldigheid (plicht), moorder (moordenaar), Wichtig (gewichtig), schade (jammer), een onbestemde aantijging (vage), bestemd (beslist), onvernuftelijk (onverstandig), vaardig (gereed).
De derde groep, de neologismen, levert het beste bewijs van onze opmerking bij de tweede, namelijk dat meer aan opzet dan aan slordigheid of onkunde te denken is. Zonder de gevallen één voor één te bespreken, laten we hier een opsomming volgen: iets dankelijk aannemen, iets handhouden (= handhaven, de hand aan iets houden), onbestraffelijke, een uitschitterende genoegdoening, ongenooddwongen, willens zijn, 't Vereischt niet (= het is geen vereiste, niet nodig), zonderlinge zeer (= zeer veel, | |
[pagina 61]
| |
in hoge mate) doodschuldig (= schuldig als een misdrijf waarop de doodstraf staat), hij heeft druk sprekens gehad, hun hardnekte hoofden (hardnekkig, koppig; vgl. doorluchte = doorluchtige), een vergefelijk harte (vergevensgezind), uitsporig (buitensporig), veiligen (beveiligen), medewustig (medeplichtig), ik ben genooddrukt te blijven (genoodzaakt), verpijn u zelven niet, indrukkelijkheid (vatbaarheid voor indrukken), dat gebreekt er nog aan (ontbreekt), ontwijfelijk (niet te betwijfelen), een vergefelijk harte (vergevensgezind). Eigenaardig is ook de betekenis tenminste van het bijwoord anderszins: ‘Zoo gij mij anderszins eenige liefde toedraagt’. Het Ned. Wdb. geeft daarvoor geen bewijsplaatsen. Deze enigszins toevallige, losse aantekeningen maken het waarschijnlijk dat een nauwkeurig onderzoek van de taal van deze romanschrijfster de moeite zou lonen. C.G.N. de Vooys. |
|