De Nieuwe Taalgids. Jaargang 39
(1946)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoeken over taal- en letterkunde, gedurende de oorlogsjaren in Vlaanderen verschenen.In de oorlogsjaren was het verkeer tussen Noord- en Zuid-Nederland belemmerd of zelfs geheel verbroken, zodat vrijwel onbekend bleef dat er in het Zuiden vrijwat op taal- en letterkundig gebied verschenen was. Onze lezers zullen het dus op prijs stellen, daaromtrent een en ander te vernemen. Een uitvoerige bespreking is door de beperkte ruimte niet mogelijk. Het volgende is dus in hoofdzaak een overzicht: op sommige der vermelde werken komen wij wellicht later terug. Van Mierlo's degelijke uitgave van Hadewijch's Strofische Gedichten, in onze vorige jaargang terloops aangekondigd, en het derde deel van de Geschiedenis der Nederlandse letteren, onder leiding van Overdiep, dat al een jaar geleden afgedrukt was, verdienen een bredere beoordeling. | |
[pagina 44]
| |
Fr. Closset; Raymond Herreman. De Dichter en de Criticus (Brussel - A. Manteau U.M. - 1944)Ga naar voetnoot1).Dit omvangrijke boek bestaat eigenlijk uit twee delen: een breed opgezette studie over deze in het Noorden te weinig bekende dichter en criticus, met Richard Minne en Maurice Roelants hoofdfiguur van de groep van Het Fonteyntje (blz. 9-113) en een keuze uit zijn niet herdrukte, verspreide kritische artikels, voornamelijk in het Gentse dagblad Vooruit gepubliceerd (blz. 117-494). Als dichter is Herreman zeer produktief geweest. Na zijn jeugdpoëzie, onder pseudoniem verschenen, gaf hij een viertal bundels: De Roos van Jericho (1931), Het Helder Gelaat (1937), Wie zijn dag niet mint (1940), De Minnaars (1942), die door Closset bewonderend ontleed en toegelicht worden, ten bewijze dat de dichter steeds meer gerijpt is. Als criticus geeft Herreman blijk van veelzijdigheid. De litteraire kronieken in zijn dagblad hadden ten doel ‘de ogen van zijn Vlaamse lezers - zowel intellectuelen als arbeiders - te openen voor de vormende en opvoedende waarde van alle goede literatuur’. Ook dit kritische werk is - gelijk Closset helder aantoont - kenmerkend voor zijn persoonlijkheid. Na de warme aanbeveling van de inleider, zal menigeen belangstellend het tweede deel opslaan, en de lektuur van de tijdschriftartikels en de ‘Boekuilen’ (d.z. de dagblad-kronieken) zal hem niet tegenvallen. Ook als gids door de gelijktijdige Vlaamse letterkunde zal hij Herreman meermalen leren waarderen. Wij mogen dus Closset dankbaar zijn voor de grote zorg, aan deze uitgave besteed. | |
Jan de Schuyler; De Antwerpsche Poesje. Zijn geschiedenis en zijn Speelteksten (Antwerpen - De Sikkel - 1943. Prijs 360 fr., geb. 400 fr.).De ondernemende uitgeverij De Sikkel heeft het aangedurfd midden in oorlogstijd een royaal uitgevoerd en rijk geïllustreerd standaardwerk van bijna 600 blz. te doen verschijnen over het poppenspel, in het biezonder in Zuid-Nederland, waar de Antwerpse ‘poesje’ algemene bekendheid genoot. Het eigenlijke uitgangspunt is dan ook de geschiedenis van deze voornaamste poesjenellenkelder, ‘voorheen en thans, zijn spelers en zijn oorsprong’, maar de schrijver doet daaraan voorafgaan een beknopte geschiedenis van het poppenspel, en vervolgt dan met een beschouwing van andere Antwerpse stang-, draad- en handpoppenspelen, tot op de tegenwoordige tijd met artistieke bedoelingen op hoger peil en voor andersoortig publiek tot stand gebracht. In alle biezonderheden worden dan de poesjeprogramma's, de poesjevaantjes beschreven, terwijl een tweede zeer uitvoerig gedeelte (Hoofdstuk VIII, blz. 223-559) de Speelteksten bevat. De bibliografie aan het slot bewijst de grote kennis van het onderwerp en de belezenheid van de auteur, die aan dit werk vele jaren van zijn | |
[pagina 45]
| |
leven besteed moet hebben. Men staat verbaasd over zijn ijver en de volharding, en de liefhebbers van folklore, van volkskunst zullen zich verheugen, in het bezit gekomen te zijn van een zo rijke voorraad, grotendeels nieuw materiaal. Daarom is het jammer dat de compositie van dit werk en de verzorging van de stijl, o.a. door het vervallen in herhaling, vaak wat te wensen laat. Een biezondere aantrekkelijkheid wordt aan dit werk verleend door de vele aardige illustraties, van poppen, tonelen, vertoners, programma's enz. De speelteksten zouden een afzonderlijk onderzoek en bespreking verdienen. Wellicht vinden wij later gelegenheid om daarop terug te komen. | |
Prof. Dr A. van Loey; Algemeen Beschaafd Nederlands in Vlaams-België (Brussel - Office de publicité S.C. - 1945).Dit boekje is een omwerking van een Franse tekst, met dezelfde inhoud, beide door de Luikse hoogleraar, in goedkope uitgave voor het ‘Institut de sociologie Solvay’ verzorgd. Hij heeft daarmee een goed werk gedaan, want het geldt inderdaad een vraagstuk dat tot de ‘actualités sociales’ behoort. Waalse en Vlaamse landgenoten vinden hier grondige voorlichting. Na een Inleiding over de aspecten van de taal en de wording van de algemeen beschaafde taal volgt een historisch hoofdstuk over De Nederlandse Taal. Daarna wordt de kwestie van benaming (Vlaams, Hollands, Nederlands?) besproken. Daarbij sluit zich aan een uitvoerig hoofdstuk over Het Nederlands in België, met de conclusie dat sinds een halve eeuw ‘de verspreiding van het Algemeen Beschaafd Nederlands in Vlaanderen een zeer grote vooruitgang gemaakt heeft’. Een slothoofdstuk bevat een beschouwing over De Spelling van het Nederlands, met een pleidooi voor vereenvoudiging. Studerende lezers kunnen hun voordeel doen met de toegevoegde Bibliographie. Wij wensen dit nuttige boekje een ruime verspreiding toe. | |
Dr A. van Loey en Dr A. Serrayen; Inleiding tot de studie van het Nederlandsch (Antwerpen - De Sikkel - 1945).In tegenstelling met het bovengenoemde populaire boekje, voor een breder publiek van ontwikkelden, is dit boek samengesteld ‘ten dienste van het Middelbaar en het Normaal onderwijs’. De bedoeling is, voor de leerlingen van de hoogste klassen een samenvatting te geven van wat de leraar in ‘bezielende voordracht’ mededeelt. Ondanks de uitgebreide stof is dus naar beknoptheid gestreefd, die echter aan de helderheid van voorstelling geen afbreuk doet. De zes onderdelen, die slechts 126 blz. beslaan, en onverderdeeld zijn in hoofdstukken, zijn achtereenvolgens getiteld: De klanken, De Woordenschat, De spraakkunst, De Taal, Geschiedenis van het Nederlands, Uit de geschiedenis der Nederlandsche Taalkunde. De schrijvers van dit boek geven blijken dat zij het terrein van hun studie grondig verkend hebben en over belezenheid in de vaklitteratuur beschikken. De vraag blijft of ze niet beter gedaan zouden hebben, de stof te beperken, en of ze b.v. door verwijzingen naar het Gotisch (blz. 42), de bespreking van het Indogermaans (5de deel) geen gevaar lopen bij jonge leerlingen schijngeleerdheid aan te kweken. Maar wellicht berust dat op programmatisch voorgeschreven leerstof in Zuidnederlandse | |
[pagina 46]
| |
scholen. In elk geval blijft deze inleiding, mede door leerzame verwijzingen naar verder gaande studiemiddelen, tegelijk een bruikbare handleiding voor aankomende studenten aan de Universiteit. Aan het slot (blz. 127-149) zijn nog enige Teksten opgenomen, uit verschillende tijdperken, met taalkundige toelichting. | |
Dr H.J. de Vos; De Koninklijke Baan. Basis-reeks No 23 (Brussel - A. Manteau N.V. - 1945. 66 blz.).De verduidelijkende ondertitel van deze brochure luidt: ‘De wekkende en cultuurscheppende functie van de moedertaal in een hervormd Middelbaar Onderwijs’. De geestdriftige jongere vriend en bewonderaar van J.H. van den Bosch, bekend door zijn proefschrift Moedertaalonderwijs in de Nederlanden, levert hier op zijn beurt een ‘Pleidooi voor de Moedertaal’. Het eerste hoofdstuk wijst aan hoe het onderwijs kon geraken Op zijpaden en dwaalwegen, voordat men De Koninklijke Baan kon betreden (Hoofdstuk II). Dit kernhoofdstuk is gesplitst in twee delen: een diepgaande beschouwing over De Moedertaal en het klassieke Opvoedingsideaal en Het Moedertaalonderwijs in zijn Onderdelen (Grammatica, Lezen en Spreken, Schrijven en Stijl, Letterkunde). Duidelijk is de titel van het derde hoofdstuk: Opruimingswerk, nl. door ‘Hervorming van het M.O.’ en verbetering van de ‘Opleiding van Taalleraars’. Ondanks de beknoptheid is dit welsprekende betoog rijk van inhoud en een vrucht van grote belezenheid op taalpedagogisch gebied. Wij bevelen de lezing ook voor Noordnederlandse leraren gaarne aan. | |
Carel Vosmaer's Amazone, met inleiding en aanteekeningen door Dr H.J. de Vos (Brussel - A. Manteau. - 1944. Museion. Nederlandsche reeks No 1).De verdienstelijke Brusselse Uitgeversmaatschappij ontwierp, ten bate van het onderwijs, het plan om reeks moderne werken met degelijke deskundige toelichting uit te geven, die aan hoge eisen zou voldoen. Als No 1 werd Vosmaer gekozen en de bewerking opgedragen aan Dr de Vos, die zich met zorg van die taak gekweten heeft. De Inleiding (blz. 5-12) getuigt van matige waardering voor deze roman als kunstwerk. De uitvoerige Verklarende Aanteekeningen (blz. 254-288) bevatten veel dat voor het beter verstaan van dit werk nuttig of onmisbaar is. | |
Spiegel van Van Nu en Straks, met inleiding en aanteekeningen door F.V. Toussaint van Boelaere (Brussel - A. Manteau U.M. - 1944. Museion. Nederlandsche reeks No 2).De eerste jaargangen van het tijdschrift Van Nu en Straks, dat een zo belangrijke rol gespeeld heeft bij de herleving van de Vlaamse letteren, zijn zeldzaam geworden. Het was dus een goede gedachte daaruit een bloemlezing te doen samenstellen, en aan Toussaint van Boelaere was ten volle toevertrouwd, een keuze te doen, voorafgegaan door een oriënterende Inleiding (blz. 5-27). Daarin wordt eerst de achtergrond van de Vlaamse letteren getekend bij het optreden van het jonge tijdschrift, dat veel verzet wekte. De eerste reeks (1893-94) stond onder leiding van Vermeylen, | |
[pagina 47]
| |
met Noordnederlandse medewerking; de tweede (1896-1901) was voornamelijk Vlaams en sociaal getint. De inleider toont dan aan dat de medewerkers, ondanks gemeenschappelijk streven naar vernieuwing, individueel sterk verschilden. Duidelijk waren er ‘drie evolueerende groepeeringen’, een ‘kern met twee ringen’. In de bloemlezing zijn 28 medewerkers - waaronder ook de Hollandse - vertegenwoordigd. Voor de geschiedenis en de karakteristiek van dit belangrijke tijdschrift is deze keuze zeer welkom. Het werk van hoofdfiguren als Van Langendonck, Vermeylen, Hegenscheidt is gemakkelijk bereikbaar, maar veel kleinere bijdragen van minder bekende of reeds vergeten auteurs werden nooit herdrukt. Voor de nauwkeurige kennis van deze groep levert dit boek dus interessante bijdragen. | |
Jan van den Dale. Gekende werken met inleiding, bronnenstudie, aanteekeningen en glossarium, door Dr Gilbert Degroote (Antwerpen - De Nederlandsche Boekhandel - 1944. Prijs frs. 125).Als uitgave van de Antwerpse Bibliophielen verscheen dit keurig verzorgde boek, dat niet alleen uiterlijk aantrekkelijk is, maar door degelijke bewerking een belangrijke aanwinst is voor de kennis van de rederijkerslitteratuur. Het bevat een uitvoerige geïllustreerde Inleiding (blz. 7-70) waarin men kennis maakt met de ‘gelauwerde’ rederijker Jan van den Dale († 1522) en zijn hoofdwerken: De ure vander doot en De Stove, waarnaast nog Lof Hostie. Een beschouwing over Bron en Motieven leidt o.a. tot een parallel tussen het afgeluisterde gesprek in De Stove en Erasmus' Uxor Mempsigamos uit de Colloquia. Dan volgen opmerkingen over Vorm en Rijm en zeer nauwkeurige bibliografische beschrijvingen. In veel opzichten is dit een model-uitgave. Alle varianten bij de oudste tekst zijn aangetekend, en uit de verklarende aantekeningen bij deze vaak moeielijke teksten blijkt grondige kennis van de laat-middeleeuwse rederijkerstaal. Ook het breed-opgezette glossarium (blz. 181-220), is zeer welkom en kan bij de studie van soortgelijke teksten uitstekende diensten bewijzen. Aan deze lof wordt geen afbreuk gedaan door kleine bedenkingen. De lezer zal soms wel eens een vraagteken zetten bij verzen waar de uitgever geen noot toegevoegd heeftGa naar voetnoot1). Achtte hij dat onnodig? Schuilde daar een onoplosbare moeielijkheid? Was dat een waarschijnlijk bedorven plaats die emendatie behoefde? Het komt mij voor, dat de uitgever wel eens te angstvallig geweest is om emendaties aan te brengen. Ook in de oudste druk heeft de drukker fouten gemaakt, die soms op grond van een variant te herstellen zijn, gelijk Dr Degroote al opmerkteGa naar voetnoot2). Soms hebben alle drukken dezelfde fout, b.v. in Ure, vs. 431, waar volleest op grond van het rijm volleeft moet zijn. Naast plaatsen waar ik geneigd zou zijn de tekst | |
[pagina 48]
| |
te verbeterenGa naar voetnoot1), staan andere waar de uitgever een m.i. ongemotiveerde emendatie voorstelt, b.v. ticht = aanklacht (Ure vs. 884) is niet te verbeteren in schicht dat al in vs. 890 voorkomt. In Stove vs. 295 is de invoeging van ick onnodig, als men en (= in) opvat als ick en. Aan de welverdiende lof voor deze uitgave wordt echter door deze kleine bedenkingen geen afbreuk gedaan. C.G.N. de Vooys. |
|