De Nieuwe Taalgids. Jaargang 39
(1946)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
De Gids. Nov. 1945.W.J.M. van Eysinga bespreekt De beteekenis van de Groot voor het internationale recht. Des. C.W. Roldanus vestigt de aandacht op De Groot als theoloog. | |
Critisch Bulletin. Des. 1945.Een herdenkingsnummers van een ‘maandblad voor letterkundige kritiek’, onder leiding van Anthonie Donker en R. Blijstra, vroeger verbonden met De Stem, maar als afzonderlijk tijdschrift herrezen. Het bevat een lange reeks artikels, voor een groot deel over letterkundigen die tijdens de oorlogsjaren als slachtoffers gevallen zijn, met goede portretten. Aan het slot vindt men enige Kronieken over geschriften en gedichten, in die zelfde jaren verschenen. | |
Levende Talen. Oct. 1945.D.Th. Enklaar publiceert Een onopgemerkte middelnederlandsche navolging van het Stabat Mater. - C. Starrenburg vestigt de aandacht op het verschil in ‘Geminatie tussen het Frans en het Nederlands’. - Willem van Doorn vervolgt zijn studie over Vertalen, met veel voorbeelden toegelicht. Des. C.W.A. Lindenburg levert een beschouwing over Het Rondeel, in verband met de muziek, waarbij hij onjuiste opvattingen bestrijdt en op buitenlandse litteratuur wijst. - M.J. Langeveld oordeelt ongunstig over het proefschrift van F. Jansonius: Over woord en zin in het proza van L. van Deyssel, die hij slechts als ‘voorstudie’ waardeert. | |
Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde LXIII, afl. 3-4.A. Zijderveld betitelt een bijdrage Coornhert's A.B.C. om aan te tonen dat de Wellevenskunst bedoeld is ‘als een a.b.c. der Christelijke leer, een trap op de weg der zelfkennis, 't begin der wijsheid’. In verband daarmee waagt hij een poging om Coornhert's geschriften te dateren. - F. Kossmann bespreekt De colloquien van Cornelis Crul, als rederijker en moralist in erasmiaanse geest. - A. Weynen levert een studie over Morphologisch gekenmerkte phonemen; C.B. van Haaringen over Afleidingen en samenstellingen van doen, gaan, slaan, staan, zien. - J. van Mierlo betoogt dat ten onrechte getwijfeld is aan de oorspronkelijkheid van Hadewijch als schrijfster van den tienden brief. - G. Kloeke maakt Enkele opmerkingen over de cartering van dialectmateriaal in 't bijzonder naar aanleiding van de grenzen van het umlautverschijnsel. - H.J.E. Endepols bestudeerde opnieuw het Spel van Sinte Trudo en de twee Luikse handschriften, waardoor hij ook voor het tweede deel tekstverbeterinen aan de hand kan doen. - C.G.N. de Vooys vervolgt de reeks Bijdragen tot de Middelnederlandse woordgeografie en woordchronologie door bespreking van de als ‘Hollands’ gekenmerkte woorden bij Kiliaan. - J. Heinsius bespreekt De Nederlandse scheepsterm striets en Nederl. trijs, Hd. trieze enz. - J.W. Muller verzamelde enige Sprokkelingen. - A.L.J. Sivirsky bespreekt de afkomst | |
[pagina 32]
| |
van Huzaar, dat z.i. via het Hongaars aan het Grieks ontleend is. - C.B. van Haeringen schrijft over Hamlark of Lamhark?; K. Heeroma over Aanranden, aanranzen. - J.W. Muller beoordeelt het proefschrift van Th.H. D'Angremond: P.C. Hooft's Achilles en Polyxena; J.A.N. Knuttel beoordeelt Becker's uitgave van Coornhert's Zedekunst. | |
Tijdschrift voor Levende Talen X, afl. 4.De redakteur Fr. Closset schrijft Een woord over de vereenvoudigde spelling. Hij wijst op een artikel van Karel van de Woestijne, die, in tegenstelling met de andere ‘Van Nu en Straksers’, een onzijdig standpunt innam. Hij konstateert dat de jongste schrijvers-generatie meer open staat voor de ‘nieuwigheden’, en dat de oppositie van ‘gezaghebbende’ schrijvers aan het afnemen is. ‘Laat ons hopen, dat de wetgever zo reëel zal zijn, dat hij de vereenvoudigde spelling ten minste voor het onderwijs verplicht zal stellen, zodat de Vlaamse jeugd haar spelling bij die van de andere Nederlands-sprekenden zal kunnen aanpassen’. Immers, de kwestie van de spelling is een paedagogisch en sociaal vraagstuk. Niet voor de ‘ouderen’ en de ‘verstarden’ moet men vereenvoudigen, maar voor die generaties, die thans opkomen. - In de rubriek Nederlandse Taalkunde bespreekt W. Pée met waardering De betekenis van de Nederlandse Familienamen door P.J. Meertens. Afl. 5-6. Jos. Schaltin tekent Het Portret van Gieljan, den held in ‘Het wassende water’ van Herman de Man. - G. Vannes schrijft over De tweede-persoonsvormen in België, waar het plaatselijke ge ernstige konkurrenten begint te krijgen van het Noordnederlandse je, jij, jou(w), jullie, ondanks passief verzet. Het niet-vertrouwelijke u vindt het gemakkelijkst ingang. Voor de werkwoordvormen bij jullie geeft hij alleen de uitgang 't op, als Algemeen Beschaafd, terwijl toch in het Noorden -en even gewoon is, en b.v. jullie zijn minstens even gebruikelijk als jullie bent. - In de rubriek Nederlandse Letteren beoordeelt Fr. Closset de jongste geschriften over Karel van de Woestijne, nl. de Marginalia van F.V. Toussaint van Boelare en De Esthetische opvattingen van Karel van de Woestijne door Math. Rutten. De laatste beschouwt z.i. deze figuur ‘met al te bewonderende ogen’ en niet zonder overdrijving van zijn verdiensten. Aan het slot volgt nog een beknopte aankondiging van een vijftal nieuwe romans. XI, afl. 1. Fr. Closset karakteriseert de persoonlijkheid, het scheppende en critisch werk van de zeventig-jarige F.V. Toussaint van Boelaere. Een uitvoerige bibliografie besluit deze interessante schets. - G. Vannes trekt een parallel tussen de roman Siddhartha van Hermann Hesse en De kleine Johannes. Dezelfde schrijver geeft in een Kroniek zijn aantekeningen over ‘Vlaams’ en ‘Hollands’ in de 19e eeuw, in het biezonder over het verzet tegen de supprematie van het Hollands in het midden van deze eeuw. | |
Museum Aug.-Sept. 1944.A.W. de Groot beoordeelt de verzamelde Essais de linguistique générale van V. Brøndal, de verdediger van de strukturele linguistiek. - J.W. Muller beoordeelt Enklaar's uitgave van het volksboek Ulenspieghel; M. Schönfeld Die deutschen Personennamen van A. Bach. Gerlach Royen oordeelt ongunstig over de Moderne Nederlandse Spraakkunst van H. Abeele en Const. H. Peeters, waarvan hij het tweeslachtig karakter in biezonderheden aantoont. C.d.V. |
|