Op grond hiervan zijn als Sint-Maartensvogel genoemd: de zwarte specht met rode kuif, het goudhaantje, een kleine valk (falco cyaneus), de bonte specht (picus maior), de ijsvogel (alcedo hispida), de gans.
Twee andere factoren lijken mij, buiten de kleur, van even groot belang om te benaderen, welke vogel bedoeld kan zijn. Eerstens: is er van een vogel sprake in het levensverhaal van Sint Maarten? Tweedens: kan de charitas van den heilige in verband worden gebracht met wat het volksgeloof omtrent die vogel meedeelt?
In het leven van den H. Martinus van Tours wordt verhaald, dat hij in wondervolle betrekking heeft gestaan met de dieren, in het bijzonder met de vogels. De bekende geschiedschrijver Sulpicius Severus, zijn leerling, vertelt van de ontmoeting van den heilige met een soort van ijsvogels van de rivier de Loire, die ‘Martijn-de-visser’ worden genoemd. Zij vingen visjes en verslonden die. Martinus berispte de vraatzuchtigen, verbood hun die wrede jacht voort te zetten en beval hen de oevers van de rivier te verlaten. De vogels vlogen naar de bossen en de bergen.
De ijsvogel (alcedo hispida) heet thans nog in Griekenland vis-eter spharophagos) en wordt in de klassiek-griekse lyriek geprezen om zijn kleurenpracht. Aristoteles, Plinius, Plutarchus vertellen allerlei wonderlijks over hem. Plutarchus prijst zijn moederlijke liefde, zijn genegenheid tot de mensen, vooral zijn echtelijke trouw. De wijfjesvogel blijft het mannetje niet alleen trouw, maar verzorgt hem ook, als hij oud en zwak geworden is, en verplaatst hem liefdevol van de ene plek naar de andere. De hulpvaardigheid van de ijsvogel is allicht, zoals allerlei wonderlijks omtrent dieren, door de middeleeuwse leerdichters uit de oudheid overgenomen. Denken wij slechts aan het vele fantastische, dat Maerlant samenbracht in zijn ‘Naturen Bloeme’.
Zo blijkt dezelfde vogel, waarvan sprake is in het levensverhaal van Sint Maarten, in het volksgeloof van Zuid-Europa altans, als toonbeeld van hulpvaardige welwillendheid op te treden, gelijk Martinus hierdoor ook gekenmerkt wordt.
De kleur van de ijsvogel wordt reeds door Plinius vermeld als blauw met mengeling van purperen en witte veren. Dit klopt wel niet precies met wat de kinderliedjes noemen, waar het rood domineert, maar stemt toch ten naaste bij ermee overeen. M.i. kan de gedachte aan het verkwikkende hout- en turfvuur, waarvan in de kinderliedjes verder sprake is, de gedachte aan rood wel opgescherpt hebben.
Bedenkt men ten slotte, dat de ijsvogel als wintergast reeds door zijn naam geaccentueerd wordt, dan pleit toch wel een en ander ervoor om hem den wintersen patroonheilige van 11 November ter zijde te stellen.
Helmond.
Dr H.H. Knippenberg.