Het snoeijmes der Vlaemsche tale.
In een der vorige afleveringen van De Nieuwe Taalgids (Jrg. 38, blz. 140 v.v.) heeft Prof. Dr C.G.N. de Vooys onze aandacht gevestigd op een onbekend handschrift uit de 18e eeuw, waarvan de auteur onder bovenstaande titel het ‘misbruijk van uijtheemsche bastaertwoorden’ en de ‘onwetentheid in de spelkonst’ wilde tegengaan. Onder de bevorderaars van zuivere taal en spelling wordt door hem o.m. ook genoemd een zekere Hofman, die inderdaad niet de Kortrijkse dichter van die naam is, maar de samensteller van een klein-octavo boekje van 152 blz., getiteld: Nederlandtsche Woorden-Schat, in 1650 bij Thomas Fonteyn te Haerlem verschenen. De naam van den auteur werd niet vermeld, maar in de tweede druk van 1654, door Lodewijk Meijer ‘verbeterd en veel vermeerderd’, deelt deze ons mede, dat wij het oorspronkelijk werkje hebben te danken aan Johan Hofman, ‘een voortreffelijk saak- en spraakkundige’. De uitgave door L. Meyer viel zozeer in de smaak, dat reeds in 1659 een vijfde druk nodig bleek. Adriaan Pars heeft in zijn Index Batavicus of Naamrol van de Batavise en Hollandse Schrijvers - Leiden 1701 - behalve enige fragmenten uit de ‘korte dog kragtige Voorreden’ van L. Meyer ook de eerste helft van een lofdicht van Reyer Anslo Op de Nederlandse Woordenschat van Johan Hofman afgedrukt (blz. 355).
Vlak vóór hem noemt de verzamelaar van het Snoeijmes L. Kok, waarmede wel bedoeld is A.L. Kok, die zich zeer verdienstelijk had gemaakt door de ‘vertaling der Konstwoorden’. Meijer heeft deze in zijn uitgaven van de Nederlandse Woordenschat opgenomen en den man en zijn werk in een achttal verzen gehuldigd. (Pars, a.w. blz. 356).
Het gaat hier niet alleen om het aanwijzen van deze twee personen, maar daaruit zou tevens kunnen volgen, dat de Nederlandse Woordenschat een der voornaamste bronnen is geweest voor den samensteller van het Snoeijmes, die hetzelfde doel beoogde. De vermelding van hun namen duidt daar reeds op en dit vermoeden wordt versterkt door het feit, dat de bevorderaars van zuivere taal en spelling door hem in precies dezelfde volgorde als door Lodewijk Meyer worden opgegeven: ‘Dog ieder heeft aan de bouwvallige timmeraadje van onse moedertaal op sijn wijs de hand geslagen. Vele hebben of in digt, of rijmeloos getragt in louter Nederlands, buiten hulp van bastaardwoorden haar begrijpen heerlijk op 't papier te schilderen, als H.L. Spiegel, D. van Koornhert, P.K. Hoofd, H. de Groot, K. Huigens, J. van Vondel, en andere.’ (Pars, a.w. blz. 355).
Een nader onderzoek zou dit moeten uitmaken.
Dr L.M. Fr. Daniëls, O.P.