De Nieuwe Taalgids. Jaargang 38
(1945)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |
Oorlogswinst der Nederlandse taal.Onder deze titel verschenen in de jaargangen 11 en 12 van dit tijdschrift enige artikelen met lijsten van woorden, die in en door de mobilisatie en de oorlog van 1914-1918 waren ontstaanGa naar voetnoot1). Thans is het ogenblik aangebroken om te overzien, waarmede de tweede wereldoorlog onze woordenschat tijdelijk heeft verrijkt. Tijdelijk, want de echte oorlogswoorden hebben slechts een ephemeer bestaan. Op weinige uitzonderingen na komen en gaan ze met de toestanden en omstandigheden, die ze het aanzijn gaven. De publicatie van de meeste woorden is o.i. alleen daarom gerechtvaardigd, dat ook een taalmuseum recht van bestaan heeft. De vrees van Dr. Slijper voor de verwijten van het nageslacht koesteren wij niet mee.. De mensen uit het atoomtijdperk zullen wel te veel andere zorgen hebben, dan dat ze zich zouden bekommeren om het verschijnen en verdwijnen van deze eendagsvliegen. Ze zullen zich al gelukkig mogen prijzen, wanneer ze een enkele keer een vluchtige wandeling door het museum kunnen maken. Men zal in de hiervolgende woordenlijst veel oude bekenden uit de eerste wereldoorlog tegenkomen. Bij recidiven openbaren zich de oude symptomen. Herhalen zich dezelfde plagen in een nieuwe oorlog, dan komen vele oorlogswoorden tot nieuw leven. Maar ze hebben doorgaans niet een volkomen gelijke inhoud. De geschiedenis herhaalt zich, maar nooit in dezelfde vorm. En een nieuwe oorlog brengt wel de oude gruwelen en ellenden met zich mede, maar door het steeds totaler karakter zijn de verschrikkingen onvergelijkelijk intenser. De nasleep duurt ook langer. Zo zijn veel termen uit het distributie-apparaat en de daarmee gepaard gaande zwarte handel nog steeds - voor hoe lang? - in zwang. De vergelijking met de woordenschat uit de jaren 1914-1918 leert in taalkundig opzicht nog meer. Spontane woordvorming komt vrijwel niet voor. Een enkele maal wordt van een eigennaam een nieuwe vorm afgeleid, soms ook nieuwe betekenissen toegekend aan bestaande woorden, maar de overgrote meerderheid der woorden ontstaat door samenstelling. Dan is ook de humor in de taal veel minder merkbaar. Zo hebben bijv. de gerechten van de Centrale Keuken in deze oorlog nimmer aanleiding gegeven tot grappige benamingen. De toestand is daarvoor in ons land in de loop der jaren te smartelijk geworden. De vijand is er in geslaagd onze humor tenslotte geheel uit te roeien. Zelfs de moppen en anecdotes stierven op de duur weg. Dat het aantal germanismen groot zou zijn, was te verwachten. Wij zagen onnederlandse samenstellingen van drie en meer leden, gebruik van duitse voorvoegsels (afschieten) en zelfs contaminaties als ausbewijs. Maar blijvend nadeel zal onze taal er niet van ondervinden. Van de ‘volksvreemde’ elementen zijn we intussen bevrijd. En met welk een innerlijk genoegen heeft ons volk de Ausweis onmiddellijk vervangen door de permit! Wij laten thans een aantal woorden volgen, verdeeld in rubrieken. Allereerst de termen, die betrekking hebben op de oorlog, te land, ter zee en in de lucht. Dan alles, wat samenhangt met de levensbehoeften van den mens. Tenslotte de maatregelen van de bezettende overheid en het verzet daartegen. Noodzakelijk zullen we al lezende aan veel pijnlijks van de | |
[pagina 164]
| |
afgelopen jaren herinnerd worden. We kunnen ons dan troosten met de gedachte, dat dit alles gelukkig tot het verleden behoort. Wij geven slechts die woorden, die algemeen gangbaar waren. De sociale kringtalen, de taal der verzetsgroepen, der zwarte handelaars, etc., blijven buiten beschouwing. Evenzo het Nederlands in den vreemde, de taal der Nederlanders in Engeland, der arbeiders in Duitsland, der concentratiekampen, enz.
* * *
Toen dan in 1939 door de spilpolitiek de oorlog uitbrak, kregen de oude samenstellingen oorlogstoestand, -industrie, -geweld, -schade enz. weer een gruwelijke actualiteit. Men sprak van land- en woestijnoorlog (waarin de woestijnratten van Montgomery hun roem verwierven), van zee- en luchtoorlog (en daardoor van zenuwenoorlog) en van totale oorlog. De oorlogvoerende mogendheden beschikten over beveiligings-, dekkings-, elite-, pantser- en stoottroepen. Wij hoorden van het luchtwapen, van afweeren vergeldingswapens, van vergeldingsaanvallen op Londen, vergeldingsvuur (door bommen eerst, door V1 en V2 later). De tank, nog nieuw in de vorige oorlog, werd de koning der wapens. Er kwamen mammouthen amphibietanks, vlammenwerpertanks en tankkrakers (o.a. de pantservuist); overdrachtelijk werd tank in ons land de algemene benaming voor een fiets zonder banden. Men maakte gebruik van vlammen- en nevelwerpers, maar vooral op de pantserwapens kwam het aan. Op de betekenis van de luchtactie voor het verloop van deze oorlog volgt de pantsering der grondwapens. Zo konden een aantal woorden ontstaan of bijzondere betekenis krijgen, als pantserafweer, -brekende wapens, -brigade, -divisie, -doordringende wapens, -landingsboten, -leger, -strijdkrachten, -trein -troepen, -vuist (een soort handgranaat), -wagen, -wig. Het bewegelijke karakter van de strijd bracht mede, dat we voortdurend hoorden van slagen, van een herfst-, winter-, artillerie-, tank-, vernietigings-, afweeren slijtageslag. Bij aanval en tegenaanval sprak men van aanvalssysteem, -groep, -stoot, -spits, -top (ook wel van verkennings- of tanktop), -wig; van penetratieplek, -perk, -plaats, -punt of speerpunt. Later waren de Duitsers sterk in het afgrendelen of opvangen van die penetraties. Tangoperaties werden veelal toegepast, doorbraakaanvallen of -pogingen ondernomen. Omsingeling leidde tot een omsingelingsfront, de ring werd steeds nauwer aangehaald, ontzettingsaanvallen afgeslagen, steden uitgeknepen. Ging de opmars voort, en kwam men voor een rivier, dan trok men die onder bescherming van een vuurstolp over en trachtte men bruggenhoofden te vormen. De verliezende partij sprak in zo'n geval van afweercommando, -gevecht, -slag, -front, -succes. De Duitsers bedachten ook de fraaie term elastische afweer, evenals de euphemismen uitwijkbeweging en ontruiming. De ravitaillering van de vooruitgeschoven troepen baarde veel zorg. Ravitailleringscolonnes werden langs de wegen opgevangen of uit de lucht bestookt. Duitsland had later ook veel te stellen met frontziekte van zijn soldaten. Voor terugtrekken vond men de schone namen van frontcorrectie, -verkorting. Veroverde gebieden worden bezet. Wij hebben na de korte strijd in de Meidagen van 1940 geleerd, wat dat betekent. We kregen bezettingstroepen, -autoriteiten, -maatregelen, weermachtsbonnen, -leveringen, -trams, en -wagens, spergebieden en -tijden, erebruiden en -moeders, enz. | |
[pagina 165]
| |
Maar de strijd wordt voortgezet door illegale of ondergrondse organisaties, verzets- of terreurgroepen, de gewapende leden van zo'n verzetsbeweging heetten guerillasoldaten of sluikschutters. De knokploegen, vrijscharen, vrijheidsstrijders, partisanen, maquis of benden, zoals de vijand ze noemde, hebben het de Duitsers lastig genoeg gemaakt. In Z.O. Europa werden de boeren tegen hen gewapend en tot weerdorpen georganiseerd. Intussen werd ons land in staat van verdediging gebracht. De Noordzeekust werd een deel van de Atlantische Wal. Er kwamen ontruimingsplannen, -maatregelen, -bevelen, inundatiedito's, bunkers, versperringen, tankvallen, -wallen, -grachten, Spaanse ruiters en asperges, voet- en tankmijnen, schuttersputten en dekkingsgaten. Was Rotterdam na het bombardement omgedoopt in Steenbergen aan de Maas, Noordwijk aan Zee heette nu Noordwijk aan de Muur. Dan komt de grote dag van 6 Juni 1944 en ieder is vervuld van de invasie. Met de nieuwe begrippen ook de nieuwe woorden: invasieplan, -gebied, -vrees, -koorts, -ziek, -pakje (een bundeltje met de nodige kleding, in ziekenhuizen neergelegd aan het voeteneind van het ledikant der patiënten), -koffer of vluchtkoffer, invasiesalaris, -brood, -front, -ruimte, -leger, -troepen, -gevecht, -slag, -dag (1e, 2e, enz.), -week. Wel veroorzaakte het directe oorlogsgeweld veel ellende en moesten velen gedwongen of vrijwillig uitwijken naar vluchtgemeenten of vluchtoorden, maar het anti-invasieapparaat kon de bevrijding niet verhinderen. De bevrijdingsmissie leidde tot de ineenstorting en capitulatie van den vijand. De strijd ter zee is met niet minder verbittering gevoerd dan die te land. Wij denken aan de magnetische mijn, duikbootnetten, vernietigingsboten, eenmanstorpedo's en levende torpedo's, vliegdek- of vliegkampmoederschepen, zelfmoordvliegtuigen en oppervlakteschepen (als linie- en slagschip, slag- en hulpkruiser, motortorpedoboten en torpedobootjagers), gevechtzwemmers en convooislagen. De kikvorstactiek in het Verre Oosten of het z.g. eilandje huppelen gaf ons enig inzicht in de landingstechniek van de 20e eeuw. Wij lazen bijna dagelijks van landingseenheden, -gebieden, -hoofden, -operaties, -pogingen, -plaatsen, -schepen en -vaartuigen, w.o. de pantserlandingsboot. Het luchtwapen is eerst in deze oorlog tot volle ontwikkeling gekomen. Vandaar allereerst een groot aantal samenstellingen met lucht, als daar zijn: luchtaanval, -actie, -afweer (-geschut, -orgaan, -regiment), -alarm (ook de tijdsduur), -basis, -bedreiging, -bescherming, -bewaking (-systeem), -bombardement, -contrôlepost, -doel (-vuur, -artillerie, -batterij, -kanon, -mitrailleur), -doop, -eenheid, -formatie, -fotografie, -front, -gangsters, -gevaar, -gevecht, -geweld, -heerschappij, -hunnen, -infanterie, -kruiser, -landing (-sactie, -centrum, -divisie, -eenheid, -poging, -troepen), -leger, -macht (-correspondent), -mijn (-enveld), -offensief, -oorlog (-schade), -operatie, -overwicht, -overwinning, -paraplu, -piraten, -rot, -scherm, -schutter, -slag, -strategie, -strijdkrachten, -succes, -tang, -terreur, -troepen, -verdediging (-sverband), -verkenning (-sorganen), -versperring, -vloot, -waarnemer (-neming, -station), -wacht (-dienst), -wapen, -werkzaamheid. De luchtoorlog bracht ook het gebruik mede van termen als grondactie, -organisatie, -troepen, -strijd, -doelen, -gevecht. Men onderscheidde tal van soorten vliegtuigen, als boord-, catapult-, dek-, drijver-, jacht-, marine-, ram-, slag-, torpedo-, transport-, verbindings-, zweefvliegtuigen, bombardeertoestellen, jachttoestellen of jagers en stratosfeertoestellen. Boordwapens kreeg een bijzondere klank; aanvalsvliegtuigen werden bewapend | |
[pagina 166]
| |
met kanonnen en mitrailleurs, bediend door staart- en boordschutters. Tegenover bombardeervliegdienst stond jachtvliegdienst, ofschoon er ook jachtbommenwerpers gebruikt werden, voornamelijk in de z.g. vrije jacht. Welk een lugubere gevoelswaarde hadden uitdrukkingen als ‘ze vliegen’ of ‘er wordt gevlogen’. Die veilig zaten spraken van bevrijdingsmuziek. Op elk uur van de dag werd naar de lucht gekeken; een dicht wolkendek stelde gerust, een heldere lucht betekende vliegweer. Het werkwoord vliegen heeft overigens wel carrière gemaakt, als onv. deelw. in vliegende forten, -vestingen enz., in afll. als terreur-, verbindings-, verkenningsvlieger, enz., maar vooral in samenstt., als vliegavond, -boot, -dienst (hulp-, jacht-, bombardeer-, slag-, marine-, verkenningsvliegdienst), -materiaal, -nacht, -veld (schijn-), enz. De vervoerbare vliegvelden, stalen lopers, die opgerold en op speciale vrachtauto's getransporteerd konden worden, heetten landings- of starttapijten. De vlucht werd onderscheiden in duik-, glij- en scheervlucht of dag- en nacht-, storings- en versperringsvlucht. Het gebruik van parachutes of valschermen deed een aantal woorden geboren worden als valschermafdeling, -bataljon, -corps, -eenheid, -jager, -licht, -organisatie, -troepen, -vliegtuig. Bij bombardementen paste men de lijn- of ganzenmars-, de spiraal-, wig- of windroostactiek toe. Bommen van zwaar kaliber werden in een z.g. zwarte groep in het midden van de eskaders meegevoerd. Voor het aangeven van de te bombarderen doelen dienden voorrijders, padvinders en bij bewolking radioögen en Rotterdamtoestellen. Lichtfakkels of -kogels werden uitgeworpen (wel te onderscheiden van de lichtballen dienend als wachtwoord van de eigen vliegtuigen). De afgeworpen bommen gieren, huilen, kraken, fluiten. Door de schokbuis vindt de ontsteking plaats na aanraking met het doel. Bij tijdbommen is er een langere ontstekingstijd. Het luchtbombardement bracht een groot aantal samenstellingen in gebruik. Met bom als eerste lid in het enkelvoud o.a. bomaanval, -inslag, -kaliber, -krater, -ploeg, -richter (-kijker), -schade, -scherf, -splinter, -vrij (vgl. scherfvrij), in het meervoud o.a. bommenafworp, -hagel, -last, -oorlog, -regen, -richtmiddelen, -tapijt, -type, -werper (terreur-, zee-); als tweede lid o.a. aardbevingsbom, aardschok-, atoom-, blok- (vgl. wijkbom), brand-, brisant-, diepte-, fosfor-, gas-, glij-, grondboor-, helium-, huil-, inschiet-, ketting-, licht-, moord-, pantser-, raket-, ravitaillerings-, scherf-, splinter-, super-, terreur-, thermiet-, tijd-. De V2 werd om zijn geluidloze nadering ook wel spookbom genoemd. De vrij onschuldige brandbom maakte plaats voor de fosforbom of -blik, nadat we eerst fantastische verhalen hadden gehoord van de fosforplaatjes of brandplaatjes. Bij een bombardement behoren branden, scherven en puin. Men onderscheidde vlaktebranden en satellieten, dat zijn bijbranden in de periferie van de brandhaard en wel in een kring om de grote vlaktebrandkern. Men werd gewond door bom-, granaat- of glasscherven. Bommen met mijn werking werden gebruikt tegen levenloze, met splinterwerking tegen levende doelen. Gebouwen werden in de soep, snert of purée gegooid, zei het volk. Bij een zwaar bombardement gingen steden ‘van de kaart’, ze werden gerotterdamd, gecoventreerd of ze kregen een portie Lübeck, Rostock, Hamburg enz. Een precisiebombardement heette maatwerk. Na het veiligsein trok de bomploeg door de straten om de blindgangers onschadelijk te maken. Het puin moest worden geruimd en dit gaf werk aan puinruimers, -rijders, -werkers. De meiden, die onmiddellijk na het bombardement zich | |
[pagina 167]
| |
met de moffen inlieten, kregen in Rotterdam de naam puinhoeren. Bij luchtgeweld hoort luchtbescherming. Zo kregen we een luchtbeschermingsorganisatie, -dienst, -posten (hoofd- en hulpposten), -maatregelen, -oefeningen, en -avonden; verduisteringsgordijnen, -kapjes, -lampen, -papier (ook in de betekenis van geld of bonnen, waarmede in de Meidagen en kort daarna door de Duitse militairen werd betaald), -overtreding, -plicht en -tijd. Er mocht geen licht uitstralen, velen begaven zich niet zonder knijpkat of -dynamo op straat. De stad was verdeeld in wijken met een wijkhoofd, -nummer, -post en blokken met hun -ploeg, -hoofd, -brandweer (helaas kon de blokspuit tegen een blokbrand niet veel beginnen!). Ieder had een perceelkaart, er waren hulpposten van E.H.B.O. en Volksdienst en een Technische Noodhulp. Voor de militaire verdediging dienden kabelballons, versperrings-, sperballons of gasworsten, uitkijkposten, luisterafdelingen, -apparaten, -posten, zoeklichtafdelingen, afweergeschut, soms rijdend, althans verplaatsbaar en dan alarmafweer genoemd, en afweerjagers, inz. nachtjagers. Men zag lichtspoormunitie en zocht dekking voor de scherven van het afweer. Weldra loeide de sirene, men hoorde het alarmsignaal, het onveilig signaal of de z.g. loeitoon van het luchtalarm. Kleine steden kenden soms alleen proefalarm, maar de grote, vooral de havensteden hebben met verschillende soorten alarm kennis gemaakt: voor-, haven-, scheeps-, werf-, fabrieks-, school-, stadsalarm. (Overdrachtelijk kwam groen alarm in gebruik voor een waarschuwing aan onderduikers voor razzia's van de Grüne Polizei en vliegeralarm werd hier en daar gebezigd voor schoongemaakte spiritus, als jenever verkocht). Bij stadsalarm moest ieder een dekkingsmogelijkheid zoeken, een schuilgelegenheid, -plaats, -loopgraaf, -kelder; buiten langs de wegen waren schuilgaten. Na het afblazen door middel van het veilig signaal, de z.g. streeptoon, trokken de bom-, brand-, blok- en reddingsploegen er op uit. Er zijn getroffenen, gedupeerden, velen moeten evacueren. De angstvluchtelingen zijn reeds uit eigen beweging uitgeweken, maar thans moeten de ernstig getroffenen noodgedwongen zich in verbinding stellen met den evacuatieambtenaar op het -bureau en krijgt hij een -gebied of -stad aangewezen, waar hij als evacué of uitwijker in een gezin wordt opgenomen; een rampcomité tracht de ergste nood van deze gedupeerden te lenigen. Soms moet een stad, die voortdurend bedreigd wordt, in haar geheel evacueren. Arbeiders, die niet gemist kunnen worden, krijgen bibbergeld, d.i. een extra toeslag op hun loon (zo in Antwerpen onder de V-actie).
* * *
De burgerbevolking verkeert tijdens de oorlog in een noodtoestand. Niets blijft onaangetast. Er verrijzen noodwinkels en -woningen, er is noodverlichting en -verpakking, noodgeld en -kaarten, zelfs -rantsoenbonnen; van een wasemmer, teil of iets dergelijks maakt men een noodkachel (wel te onderscheiden van het noodkacheltje, de wonderkachel of kortweg wonka, die in de hongerwinter beurtelings werd geprezen en verfoeid); voor onze doden moesten we genoegen nemen met een nooddoodkist, die slechts voor 10 % uit hout bestond. Men spreekt van fruit-, papieren vetschaarste. Het papiergebrek leidt tot de verplichte teruglevering van verpakkingsmateriaal aan leveranciers. Drukwerk, waarvoor vergunning is verleend, krijgt een kennummer. De grote vraag naar bepaalde artikelen | |
[pagina 168]
| |
leidt tot koppelverkoop, onttrekking aan de normale verkoop en prijsopdrijving. Aan winkeliers wordt nu een verkoopverplichting opgelegd, prijscommissies worden benoemd, prijzenbureaux opgericht. Sindsdien hoort men van prijsbeheersing, -lijsten, -overtreding, -politiek; van prijs-, dividend- en koersstop, van vaste, vastgestelde en zwarte prijzen; het huurprijsuitvoeringsbesluit waakt tegen huurverhoging en woekerhuren. Het is de taak van de voedselvoorziening in oorlogstijd zoveel mogelijk elk voedselverlies te voorkomen, de productie op te voeren en de noodzakelijke levensbehoeften zo eerlijk mogelijk te verdelen. Weiland werd gescheurd en boeren, die zich inzetten voor de productieslag, ontvingen een scheur-, teelt-, linnen- of suikerpremie. Het distributieapparaat treedt in werking met zijn -wetten, -diensten, -kantoren, -ambtenaren, -goederen, -bescheiden, -overtredingen, -dikte en -zorgen. Alles komt op de bon of op vergunning. Het volk zong: Alles op de bon, behalve de liefde, behalve de zon. Er is levensmiddelen-, textiel-, schoenen-, brandstoffendistributie, enz. Op de uitreikdagen of bij de na-uitreiking worden in de uitreiklokalen of -posten, kaarten, formulieren en vergunningen uitgereikt en aan niet-particulieren toewijzingen. De bemiddelden maken gebruik van een distributieafhaaldienst. Aan soorten kaarten geen gebrek: baby-, beenderen-, bon-, deelnemers-, gezins-, identiteits-, kinderlegitimatie-, kleding-, levens- middelen-, nood-, punten-, rantsoen- (met extra-bonnen bij bevalling of tijdelijk verblijf in stad of land), schade-, snoep-, stam- (met stamnummer of codenummer en inlegvel), tabaks- of rokers-, textiel-, toeslag-, vis-, voeder-, voedings-, voorrangskaarten. De distributiedienst verstrekt ook de nodige formulieren (o.a. aanvraag-, invul-, ontheffings- en schoenformulieren); op toewijzingsbiljetten kregen de detaillisten hun aardappel-, kaas- of sigarettentoewijzing, boeren o.a. een stikstoftoewijzing. Textielkaarten bevatten T-, MC-, H- of AK-punten (verkoopstertjes berekenden de puntenwaarde, weigerden losse punten enz.), soms werden servies-punten geldig verklaard, winkeliers verstrekten hun vaste klanten biscuit-punten. De wekelijkse of veertiendaagse bonnenlijst vermeldde het vlees-, gebakrantsoen, enz., de gemeentelijke bedrijven verstrekten een gas- en electriciteitsrantsoen (de overtreders ontvingen boete of werden afgesneden). In oorlogstijd draait het hele leven om de bon. Dit woord heeft dan ook een geweldige expansie gekregen en zijn aanhang in samenstellingen, vooral als tweede lid, is schier onbeperkt. Zo maakten wij kennis met een bonnenbeurs, -dag (in tegenstelling tot de z.g. stille Zaterdag, waarop geen nieuwe bonnen uitkwamen), -geknoei, -handel, -houder, -man (handelaar in ‘zwarte bonnen’), -ruil, -zwendel; met bonkaart, -loos, -verlies, -vervalsing, -vrij; met aanvullings-, aardappel-, banden-, batterijen-, beenderen-, benzine-, beschuit-, bestel-, bloem-, boter-, brood-, burgemeester- (voor cement e.a. bouwmaterialen), cacao-, chocolade-, consumenten-, drop-, ei-, fruit-, gort-, groente-, havermout-, inhaal- (eenmaal per 6 weken verstrekte bon om het boterrantsoen aan te vullen), inwisselings-, jam-; kaas-, keukengerei-, kinder-, koffiesurrogaat-, kolen-, koop-, kousen-, kunstmest- (bijv. fosforzuur-, kali- en stikstof-), land-, leder-, melk- (taptemelk-), petroleum-, poeder-, rantsoen-, reserve-, restant- (bon, die overblijft, wanneer het opplakvel, waarop detaillisten de bonnen moeten verzamelen, vol is), rijst-, scheermesjes-, scheerzeep-, schoenen-, schriften-, servies-, spruiten-, suiker-, tabaks-, tegoed-, toeslag-, vacantie- (voor | |
[pagina 169]
| |
ongeorganiseerde arbeiders, te verzilveren op vacantie- en feestdagen), vermicelli-, versnaperingen-, vervangingsmiddelen-, vlees-, waspoeder-, wissel-, ijzer-, zeep-, ziekenbon. Voorinlevering van bonnen werd verlangd bij artikelen als vet, suikerwerk en olie, of ook om kaarten, toewijzingen, enz. te verkrijgen. De detaillisten werden bevoorraad, waarbij geleidebiljetten en afleveringsbewijzen te pas kwamen. Artikelen als groente en fruit werden door het verdelingskantoor over de winkeliers gedistribueerd. Daardoor ontstond klantenbinding en kwamen de klantenkaarten in de mode. Textielzaken zorgden voor baby- en werkmanspakketten. Voor de naleving der distributiebepalingen zorgde de C.C.D. De crisiscontrôleurs heetten in de volksmond afpakambtenaren. Desondanks bloeide de clandestiene, vrije of zwarte handel. Men zei van sommige mensen, dat ze er een beetje clandestien uitzagen, d.w.z. nogal welgedaan door de zwarte voeding. 's-Gravendeel heette het olie-, Strijen het suikerdorp om hun clandestiene productie van deze artikelen. Het woord zwart ging men van lieverlede toepassen op alles, wat bovengronds ongeoorloofd was. Op de zwarte markten werd van de zwarte Pieten of zwarthandelaars zwart gekocht, er werd zwarte arbeid verricht, zwarte artsen (nog niet bevoegd of ondergedoken) verleenden medische hulp, hoogleraren gaven zwarte colleges, er werd zwart gedanst, zwart gedoopt (door ondergedoken predikanten of aan kinderen van ondergedokenen), zwarte huwelijken werden voltrokken bijv. door ontslagen burgemeesters, die officieel nog ambtenaar waren van de Burg. Stand, de zwarte pers werkte zonder toestemming, dus ook zonder censuur, zwart licht werd verkregen van clandestiene lampen of van electriciteit, die buiten de distributie of boven de rantsoenering werd afgenomen. Zwarte schoenen, zwarte aardappelen, enz. kreeg een dubbele betekenis, evenzo zwart zaad en zwarte kunst. Dienstboden ontvingen zwijggeld, wanneer ze geen ruchtbaarheid gaven aan de zwarte aankopen in het gezin. Winkels en bedrijven werden wel bij ernstige overtredingen tijdelijk of voorgoed uitgesloten. Voor de oorlog hadden velen al of niet aan de hand van een hamsterboekje een hamstervoorraad aangelegd, maar hoe zuinig men daarmee ook was (thee werd bijv. eerst in een theemolen gemalen), hij raakte toch in de loop der jaren uitgeput, te meer waar de rantsoenen steeds kleiner en de hoeveelheid in te leveren grondstoffen bij brood- en banketbakkers steeds groter werden. Daardoor zag menigeen zich genoodzaakt den boer op te gaan voor zwarte aankopen of te profiteren van het z.g. delen bij het dorsen van graan en peulvruchten. En lukte dit niet, dan bleef men aangewezen op de Centrale Keuken en de surrogaten. Had de C.K. aanvankelijk alleen bekendheid gekregen door het verstrekken van extra- of bijvoeding, na de spoorwegstaking werd het een instituut van massavoeding. De diëetkeuken werd afgeschaft en ieder stond in de rij voor zijn portie aardappel-, later ook Rode Kruis-soep, bieten- of, na de Bevrijding, kaakjespap. Eenmaal per week ongeveer kreeg men op zijn nummer een halve portie extra als naschep, de allerarmsten wachtten trouw elke middag op de overschep. Het woord surrogaat heeft als tweede lid in samenstellingen (thee-, koffie-, tabakssurrogaat) algemene toepassing gevonden in deze oorlog. Een surrogaat-burgemeester of pitto-burgemeester werd een algemeen gangbare benaming, een surrogaatje kon behalve een surrogaat-sigaret ook hulpagent betekenen. Daarnaast sprak men van vervanging (vervangings- | |
[pagina 170]
| |
middelen,-materialen, -sigaar, enz.) en nieuwe orde (nieuwe-orde-pudding, enz.), ook wel nieuwe samenstelling. Van de vele surrogaten noemen we visgehakt (vgl. schijngehakt), -koeken, -pasta, worst; jusblokjes, -extract, -korrels, -pasta, -poeder, -tabletten (men had ook potten jus); bouillon-, extract-, soepblokjes, -korrels, -pasta, -poeder, -tabletten; soep- en spijsaroma. Arbeiders in Frankrijk kregen drie maal per week bunkersoep. Van nieuwe samenstelling waren de eenheidssigaretten en de eenheidszeep (vgl. luchtzeep, om het lichte, luchtige?) en kleizeep. Als voorgerecht dienden mosselvlees en havermoutgehakt. Groot was de vraag naar zoetstof, -middelen, of kortweg zoet; we knabbelden op zoetloze koekjes of biscuits en mengden de suiker met suikerzoet, de sigarenwinkeliers verkochten kauwstangen en blazertjes (door het volk belazertjes genoemd). Sigarettenpeukjes leverden bukshag en peukjes van bukshag op hun beurt weer dubbel-buk, buk-buk of bukshag 2e soort op (vgl. bukartikelen of o.d.t. artikelen, dat zijn artikelen, die van achter of onder de toonbank, dus aan bepaalde klanten werden verkocht). Auto's werden voorzien van een gasgenerator of gasballon, een hout- of anthracietgenerator; vandaar de namen generatorturf (-turfcokes), -blokjes, -anthraciet. Men reed op hout-, turf-, licht- of persgas (vandaar persgasinstallatie, -station). Bij gebrek aan auto's verschenen de fietstaxi's of rijwieltaxi's, voortbewogen door fietskoelies. In de z.g. kitschzaken verkocht men kunst, inzonderheid schilderijen van twijfelachtig gehalte. Elastiekjes en vezeltouw maakten plaats voor papiertouw. Na de Dolle Dinsdag (5 September 1944) verrezen de beruchte ruilwinkels of ruilcentrales, obscure bedrijven, die bij gebreke van een officiële ruilbeurs, welig tierden. (Bonnenruilbeurzen en woningruilcentrales bestonden toen reeds lang). De goederenruil vond voordien voornamelijk plaats via raamadvertenties en na verbod daarvan op 24 Maart 1944 door z.g. raamkranten. Niettemin zal de winter van '44 op '45 in de geschiedenis bekend blijven als de hongerwinter, waarin door voedselhalers of -reizigers hongertochten werden ondernomen, aardappelvloten in beslag werden genomen, velen leden aan hongerzucht of -oedeem en bollentaart of -purèe en bietenpap de honger moesten stillen.
* * *
De Duitse bezetting deed zich aanvankelijk voornamelijk gevoelen door een reeks verboden. We kregen een beschikkings-, bereidings-, bouw-, uitgaans- (in twee bett.: 1e. algemeen verbod zich tussen bepaalde uren van de nacht in de open lucht te bevinden; 2e. speciaal verbod zich des avonds op straat te begeven, als straf aan een bepaalde gemeente opgelegd), verhuis-, verkoop-, vervoer-, vestigingsverbod, enz. Daarnaast vergunningen: aanstellings-, reis-, teelt-, verhuis-, vervoer-, vestigingsvergunning, 1e. tot uitoefening van een zeker beroep of bedrijf; 2e. tot vestiging van particulieren metterwoon in bepaalde steden en dorpen. Het persoonsbewijs werd ingevoerd, vermogens van Joden, buitenlandse fondsen, woonruimte, enz. werd geblokkeerd; auto's, fietsen, paarden, woonruimten werden gevorderd, de laatste soms na korter of langer tijd weer vrijgegeven. De inlevering van koper, radio's, fietsen, textiel, enz. werd verplicht gesteld, leerboeken moesten van verboden passages worden gezuiverd. De N.S.B.ers hebben de taal verarmd, doordat thans een aantal woorden niet meer met goed fatsoen gebruikt kan worden (kameraad, leider, kamer, | |
[pagina 171]
| |
gilde, enz.). Zelf ontvingen ze van het volk de schone namen van farizeeër, schooier, driehoeksman, houzeeër, houzemelaar, landverrader, getekende, uitgesteld lijk; ze werden aangeduid als iemand van 't handje of van de club, niet goed of verkeerd. Ze hebben ons volk geërgerd met hun leiders (boeren-, buurtschaps-, vormingsleider, enz.), de arbeidsdienst met zijn opper-, hoger- en lager kader, kampcommandanten en hoofdleidsters, waaronder de rangen van hopman en onderhopman, hoofdarbeidsleidster, stafleidster, stafkernleidster, adspirant-hopvrouw, enz. Het volk noemde een jongen van de arbeidsdienst een Koenraad, zoals men ook van een Quisling sprak, van Darlan en darlannen, van Mijnheer Jansen (Hitler) en Jan Hagel (een landwachter). Van de verdere gehate instellingen noemen we de kamers (apothekers-, artsen-, kultuur-, dierenartsen-, grond-, nood- (van het economisch gerechtshof), tandartsenkamer), de gilden (letteren-, muziek-, opvoeders- en persgilde), de winterhulp, de landstand en landwacht, de vrederechtbanken, de oostcompagnie (met zijn oostboeren, -handwerkers, -tuinders), de jeugdstorm (met zijn stormers, -sters en meeuwen), de departementale volksvoorlichting, kultuurbescherming, de propaganda voor heem- en sibbekunde, enz. Het volk kon al deze gruwel slechts verdragen door zijn hoop op een bijltjesdag. Leek het aanvankelijk door de loklonen der weermacht en de vacanties (met hun -bonnen, -sluiting, -spreiding) alsof de arbeiders een gouden tijd tegemoetgingen, weldra bleek de nationaal-socialistische praktijk de arbeid tot loonslavernij te verlagen. De arbeidsbureaux werden berucht, er kwam arbeidsdienstplicht voor de arbeidsmannen en -meisjes, arbeidsmelding, -inzet, een arbeidsfront. Aan propagandawoorden als bedrijfsgemeenschap, en -maatregelen als de bedrijfsrust tussen Kerstmis en Nieuwjaar, geen gebrek. Men ordende als een bioloog het gehele bedrijfsleven in hoofdbedrijfsschappen, bedrijfsschappen, bedrijfsgroepen, vakgroepen, de directeur of firmant heette voortaan bedrijfsvoerder, de vertegenwoordiger der arbeiders sociale voorman (zoals de klassevertegenwoordiger op de scholen). Het leek zo mooi, maar niet lang duurde het, of we lazen van bedrijfssluiting, -ontzetting, van het stilleggen van bedrijven en het opleggen van een vereveningsbelasting aan de ondernemingen, die nog draaiden. En de arbeiders, ach ja, ze haalden op zijn tijd een maaltje aardappelen of groente uit de bedrijfstuin, maar ze moesten op het bedrijfsappèl ook de propagandapraatjes van de N.S.B. aanhoren en naar de bedrijfsvergadering gaan, waar propaganda werd gemaakt voor het N.A.F. En toen het woord arbeidsinzet ook voor ons land bittere ernst was geworden, en men de bedrijven systematisch ging uitkammen, voornamelijk door de beruchte Z-kaartenprocedure, werden de arbeiders, die niet bij de z.g. bunkerproleten (aannemers van Duitse weermachtswerken) een veilig onderdak hadden gevonden, als slaven weggevoerd naar Duitsland. Daar moesten ze dan hun intrek nemen in een woonkamp of lager, een woord, dat wel zeer Duits klinkt, maar in die taal in deze betekenis toch niet bekend schijnt te zijn. Maar ook voor hen, die in ons land waren achtergebleven, kwam de verplichte tewerkstelling, het beruchte spitten (waarvan de samenstellingen spitloon en -ziek), d.w.z. het loonspitten, wel te onderscheiden van strafspitten, want deze arbeid werd beloond; zij die een spa medebrachten, kregen zelfs spageld. En tenslotte de algemene mensenjacht met zijn huiszoekingen en straatrazzia's. Tegen deze Duitse terreur kwam reeds aanstonds lijdelijk- en weldra | |
[pagina 172]
| |
ook opzettelijk verzet. Daden van sabotage werden dan gestraft met het opleggen van zoengeld, wacht- of straflopen, paalwacht, gijzeling. De daders werden gevught of naar een ander concentratiekamp gebracht, vanwaaruit ze wel aan hun familie smokkelbrieven schreven. Anderen weken als Engelandvaarder uit naar Engeland of doken onder. In geheimtaal sprak men van een S.A.er (sub aqua) of een slaper (later ieder, die elders sliep, vooral daar, waar een goede schuilplaats was). Tot de eerste onderduikers behoorden de Joden, immers de Duitse Jodenwetten werden hier al spoedig na de bezetting ingevoerd. De Jodenster gaf aanleiding tot uitdrukkingen als stukken met een ster (effecten in Joods bezit), de verbeurdverklaring van hun goederen in Amsterdam tot het ontstaan van het werkwoord pulsen, d.i. wegslepen van meubilair (de N.S.B.-verhuizer A. Puls bleek namelijk alle verbeurdverklaarde inboedels, inz. joodse, te vervoeren). Later zaten hele families op een z.g. duikjoodbasis ondergedoken. Het verzet in woord en geschrift deed uitdrukkingen geboren worden als illegale, ondergrondse, vrije pers (bovengrondse journalisten heetten dan wel perskoelies) en geheime-, illegale-, verboden-, vrijheidszender (o.a. flitspuit, klaproos, notenkraker). Met een z.g. moffenzeef, een antistoringsapparaat, trachtte men de werking van de storingszender te neutraliseren en ieder vertelde terstond verder, wat hij van Berlijn West of in de tram, d.i. van de Engelse radio had gehoord. Wij weten allen, hoeveel dit nieuws heeft bijgedragen tot het instandhouden van het moreel van de bevolking onder de duitse onderdrukking.
Leiden. J.J. Mak. |
|