Instelling.
Vaak gehoord, zelden gelezen - en zie, daar krijgt het vaak-gewraakte woord opeens een hooggeleerde goedkeuring, des te nadrukkelijker aangezien het geheel argeloos in een zin wordt gebruikt: ‘De keuze van uw woorden wordt beïnvloed door uw persoonlijke instelling’ (Prof. Dr. A.A. Verdenius: In de nederlandse taaltuin, blz. 78).
Noch Koenen-Endepols, noch het grote Wdb. kennen deze term in een andere betekenis dan: stichting, oprichting, organisatie, regeling. Ik geloof dat velen het in de zin van ‘geesteshouding’ als een germanisme beschouwen. Het is waar: Einstellung kan, behalve staking en schorsing, óók stand betekenen; maar het lijkt mij toch weinig waarschijnlijk, dat deze tamelijk algemene inhoud bij ons zó speciaal zou zijn toegespitst. Bovendien: instelling is zo duidelijk verbonden met het werkwoord: zich op iets instellen (‘Nou, dan zullen wij ons maar weer instellen op een periode van extra-zuinig-zijn’), dat dáar wellicht de oorsprong te vinden zal wezen. Ofschoon Koenen alleen het voorbeeld geeft, zonder omschrijving zelfs: ‘een camera instellen’, en het Wdb. het kort vermeldt ‘als technische term van den nieuweren tijd, van of met betrekking tot optische toestellen’, zie ik toch hierin de grondslag van ons nieuwe naamwoord. Zoals de lens is gericht naar de te beschouwen of te fotograferen zaak, evenzo de lens van ons lichaam: ‘Mijn oog is nog niet ingesteld op dat schelle licht’. En zo tenslotte is ook de geest gericht, hetzij door aangeboren voorkeur, hetzij door tijdelijke belangstelling. De reflexieve vorm is dan dus opnieuw ontstaan, geheel onafhankelijk van gelijkluidende vormen, die reeds het zeventiende-eeuwse Nederlands bezat. Als geen der woordenboeken het werkwoord in de genoemde optische zin opvat als een germanisme, is hiertoe m.i. ook voor het naamwoord geen reden. Men zou het eer een ‘technicisme’ kunnen noemen.
G.S.