De Nieuwe Taalgids. Jaargang 38
(1945)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen nieuw, belangrijk tijdschrift.Trivium. Schweizerische Vierteljahresschrift für Literaturwissenschaft und Stilkrilik. Herausgeber: Theophil Spoerri und Emil Staiger. Zürich 1942-'44.Al eerder vroeg ik in dit tijdschrift belangstelling voor het werk van de Züricher hoogleraar in de romaanse letteren Theophil Spoerri. Het betrof toen zijn suggestief ‘Präludium zur Poesie. Eine Einführung in die Deutung des dichterischen Kunstwerks’ (Berlin 1929), als het program voor de werkwijze van deze wijsgerige, fijnzinnige filoloog en letterkundige uit de school van CroceGa naar voetnoot1). Een boek dat grote verwachtingen wekte, verwachtingen die sinds vervuld werden door grondige studies over het romaanse vers,breder uitgewerkt tot een ‘Französische Metrik’ (München '29); door het wijsgerig gefundeerde boek Die Formwerdung des Menschen. Die Deutung des dichterischen Kunstwerks als Schlüssel zur menschlichen Wirklichkeit, dat is tot het eigenlijke levensprobleem hoe de mens zijn vorm vindt (Berlin '38); door dissertaties, onder zijn leiding tot stand gekomen, als die van Martha Amrein-Widmer, ‘Rhythmus als Ausdruck inneren Erebens in Dantes Divina Commedia’ (Zürich '32), en thans door het tijdschrift hierboven genoemd, dat hij redigeert met zijn Züricher collega, de Germanist Emil Staiger. Spoerri stamt uit de school van Benedetto Croce. Diens ‘Estetica come scienza dell' espressione’ is de grondslag van zijn kunstbeschouwing. Ook hem is de verhouding tussen inhond en vorm, of liever tussen intuïtie en expressie, tussen dichterlijke visie en dichterlijke uitdrukking het centrale probleem in de literatuurwetenschap. Maar breder en zuiverder werkt hij de lijnen, door de meester aangegeven, uit dan deze zelfGa naar voetnoot2). Ook hij gaat uit van het inzicht, door Croce geopend, dat de geest slechts vat, slechts ten volle kent en beheerst wat hij vorm geeft, wat hij uitdrukt (‘Lo spirito non intuisce se non facendo, formando, esprimendo. Tante intuisce quanto esprime’). De dichterlijke intuïtie is geen heldere, preëxistente idee, die wordt overgedragen in een meer of minder gelukkige uitdrukkingsvorm; het is een vaag vermoeden, dat in beloftevolle schemer de kunstenaar voor de geest zweeft, maar eerst in het proces der expressie tot bewust aanschouwen, tot rijke verbeelding klaart. Zo is het dichterlijke scheppen een beweging, een zoeken, een in verschijning treden van het leven, een éen-worden van het innerlijke met het uiterlijke, en het kunstwerk geïncarneerde idee, noodwendige organische levensvorm der idee, zich hierin verwerkelijkende en hieruit slechts te kennen. | |
[pagina 137]
| |
Daarom ook is studie van de vorm de enige weg om in te dringen in de idee. Zoals de menselijke persoonlijkheid spreekt uit de trekken van het gelaat, uit de blik, uit het gebaar, uit het timbre van de stem, zo tekent zich de idee in de physiognomie van het kunstwerk, in de expressieve kwaliteiten van het woord. Daarom is streng zakelijke, objectieve tekststudie de kern van alle literatuurstudie, tekststudie, ‘qui donne tonte l'attention à la réalisation des idées dans le style, en prenant la forme comme critère de la réalité vivante’. Immers, ‘on trouve trop facilement toutes les idées qu'on veut dans un auteur qu'on étudie. Et l'anteur lui-même donne quclquefois comme siennes des idées qu'il croit avoir faites siennes et qui ne le sont pas. Certainement vous serez d'accord avec nous que seules les idées comptent qui font partie de sa substance, de sa personne - les idées incarnées. Or, l'incarnation se voit. L'incarné dans le domaine littéraire c'est le style. Là où se montre un style personnel, il n'y a plus de divorce entre la parole et la vie, la parole s'est faite chair’Ga naar voetnoot1). Hier ligt het criterium voor de waardebepaling van het werk, voor de vraag of het een levende vorm is, van binnenuit gegroeid, dan wel een gekunsteld samenstel; scheppiag of maakwerk. Men kan zich tevreden stellen met uiterlijke betrekkingen vast te stellen en vormverschijnselen mechanisch te vatten en te klassificeren, maar een levende geest zal niet rusten eer hij tot het geheim van de vorm, tot de kennis van de vormende krachten is doorgedrongen. Doordringen tot het geheim van de vorm - dat is het speuren hoe alle verbanden en harmonieën uit de ene levende kern ontspringen en tot één doel samenwerken - is de taak van de stijlkriticus. Hoe meer zinrijk verband hij ontdekt tussen de delen onderling, tussen de delen en het geheel, tussen het uiterlijke en het innerlijke van het kunstwerk, tussen, ‘Gehalt und Gestalt’, des te dieper-dringt hij door in het wonder van de vorm, des te rijker zal de zin van het kunstwerk zich openbaren. Het is de literatuurstudie, waarvan ook Petersen sprak, de literatuurstudie waarvoor de tekst niet is de bron die verlaten kan worden, nadat men de ‘inhoud’ in zich heeft opgenomen, maar een voorwerp van ontuitputtelijke waarneming, in zekere zin een heilige graal, waarvan de voedende kracht zich steeds vernieuwt en welks geheimnisvolle wonder de vraag naar ontraadseling telkens opnieuw stelt. En als de sleutel tot de geheimenissen van het kunstwerk en z'n werking wijst Petersen de werktuigen der filologie, scherp als het ontleedmes van de anatoom en tegelijk vormend en effenend als het boetseerstift van de beeldhouwer; der filologie als een op de taalkundige vormen gerichte kunstwetenschap en tegelijk een op de dichterlijke vormen gerichte taalwetenschapGa naar voetnoot2). Ook voor Spoerri is literatuurwetenschap in de eerste plaats filologie en niet geschiedenis, waarop de wetenschappelijke geest om het gevaar der subjectiviteit van litteraire kritiek en dilettantische stijlbeschouwing te ontgaan zich gaarne terugtrekt, in plaats van zich onmiddellijk en objectief met het litteraire werk zelf bezig te honden. ‘Literaturwissenschaft’, aldus zijn beginselverklaring in de inleiding tot de eerste jaargang van ‘Trivium’, ‘kommt ganz zu sich selbst in der Stilkritik, ist Philologie, | |
[pagina 138]
| |
“Liebe zum Wort” in höchster Sinn, und alle Historie, Philosophie und Psychologie dürfen für ihr Bemühen nur Hilfswissenschaften sein. Das Ziel und Ende aller philologischen Bemühung ist der Text, und alles was vom gestalteten Wort wegführt und nicht zum Ziele hat, die dichterischen Form strukturell aufzuhellen, ist Sünde wider den schöpferischen Geist der Sprache’. Zo eenvoudig en dwingend echter dit axioma is in z'n theoretische vaststelling, zo moeilijk, daarvan is Spoerri zich bewust, z'n praktische toepassing. De literatuurwetenschap als stijlkritiek staat nog in haar begin en moet nog haar kinderziekten overwinnen. Tot haar fundering en ontwikkeling mee te werken in een streng objectieve en zakelijke studie van het dichterlijke woord, van de dichterlijke morphologie en syntaxis is het vast omlijnde doel van het tijdschrift ‘Trivium’, zo genoemd naar de drie taalkundige grondwetenschappen die naar het antiek-middeleeuwse systeem met het quadrivium de zeven vrije kunsten vormden; tevens is de naam een zinspeling op de drie grote cultuurwegen van Zwitserland, het Frans, Duits en Italiaans. Het streeft dit doel na in theoretische artikelen over algemene stijlverschijnselen, maar bovenal in praktische oefeningen naar aanleiding van litteraire werken in de drie genoemde talen, voornamelijk de eerste twee (Een uitzondering hierop vormde tot dusver alleen het opstel ‘Zur Kunst der Darstellung bei Homer’). Van de theoretische opstellen noem ik: ‘Ueber die Emphase’ van Karl Vossler, ‘Vom Pathos’ van Emil Staiger, ‘Le poëte et la langue’ van Marcel Raymond, ‘Poetica dei lyrici nuovi’ van Reto Roedel. Een belangrijke bijdrage is ook die van Ernst Merian-Genast, ‘Conrad Ferdinand Meyer und das französische Formgefühl’, een poging, de methode van het stijlonderzoek toe te passen ook in de vergelijkende literatuurstudie. Wölfflin e.a. hebben dit reeds veel eerder met vrucht gedaan op het gebied van de beeldende kunst en de architectuur (vgl. Wölfflin's ‘Italien und das deutsche Formgefühl’), waarbij moet opgemerkt worden, dat internationale verbanden van formele aard veel doorzichtiger zijn in beeldende kunst en architectuur dan in de dichtkunst, waar het taalverschil een overzetting in een geheel ander systeem van uitdrukkingsmiddelen vereist. Het nut der vormanalyse boven het gewone onderzoek naar overeenkomst en verschil in stofkeuze en -behandeling is, dat ze dieper invoert tot de kennis van de nationale eigenaardigheden, het eigenlijke doel der vergelijkende literatuurbeschouwing. De schrijver van dit artikel gaat uit van de opmerkelijke verandering in stijl, die is waar te nemen in het werk van de Zwitserse dichter in de zestiger jaren, kennelijk onder sterk Franse invloed. Onder de praktische stijlstudies die Spoerri zelf bijdroeg, toont vooral het brede opstel over ‘Der Aufstand der Fabel’ de hand van de meester. Wat hij vroeger schreef omtrent Bédier's interpretatie van de Franse epiek, mag ook gelden van deze uitnemende studie, een harmonische vereniging van literatuurgeschiedenis en stijlstudie: ‘Ce qui auparavant, nous semblait disparate, insaisissable, baroque, obscur, incomplet, s'est organisé sous le coup de baguette du magicien en un ensemble parfaitement cohérent, d'une lumineuse transparence, se déployant sous la poussée d'un principe intérieur, donnant à chaque partie sa signification et sa fonction particulière’. | |
[pagina 139]
| |
Na een historisch overzicht van de oorsprong van de fabel stelt hij La Fontaine's meesterwerk in het middelpunt als de wedergeboorte en hoogste ontwikkeling van een levende traditie, die in rhetorische verbeeldingen een kommervol bestaan leed aan de grens der poëzie, door Boileau niet de vermelding waardig geacht. De fabel treedt, evenals de schelmenroman, in de plaats van het epos en andere grote litteraire vormen, als de stem van de kleine man, stem die fel opklinkt telkens wanneer deze zich bewust wordt van zijn rechtloosheid en zinneloze onderdrukking. De misvormde slaaf Aesopus is zijn filosoof, de vos Reinaert zijn held, La Fontaine de klassieke dichter die zijn noodschreeuw adelt tot uitdrukking van een diepzinnige levensopvatting. La Fontaine's fabelcyclus, ontstaan op een keerpunt der tijden, als het heroïsch-adellijke leven ontaardt tot het marionettenspel aan het hof van de zonnekoning, als de tot lege decoraties vervallen grootse vormen gaan bezwijken in de stroom die van onder opkomt en aan zal zwellen tot de vloedgolf der Franse revolutie, is evenals Molière's blijspel de scherpgeslepen spiegel van het ancien régime: ‘Es kommt uns immer deutlicher zum Bewusstsein, was der Aufstand der Fabel bedeutet. Wir waren gewohnt, sie als ein harmloses Feuerwerk zu betrachten, das La Fontaine mit grosser Kunst zur Ergötzung Von Jung und Alt spielen lässt. Nun wird es vor unsern Augen zum Feuerbrand, der aus den Kellergewölben der Paläste aufsteigt und verheerend zu den hohen Prunksälen heraufzüngelt’. Maar dank zij de diepschouwende geest van de kunstenaar en het wonder van de vorm, werd zijn werk meer dan een merkwaardig historisch monument, werd de sarcastische zedenspiegel van zijn tijd tot blijvend symbool van het eeuwigmenselijke, en hierin viert het nederige volksdicht z'n klassieke apotheose: ‘Doch die Fabel löst sich vom aktuellen Geschehen. Der letzte Strahl der untergehenden Sonne hat sich verklärt. Gespeist von emporsteigenden Leben, geformt vom Geist aus der Höhe, steht sie da in bleibendem Glanze, ein ewiges Denkmal reiner Menschlichkeit und klassischen Schöpfertums’. Dit wonder van de vorm heeft de stijlcriticus nagespeurd en blootgelegd in trek na trek van de psychologisch doorlichte dierverbeelding, in de gevoeligste toetsen van het taalinstrument. Het wonder van de vorm, dat zich verwerkelijkt in schijnbaar onbeduidende syntactische nuancen, in de plaatsing van een enkel accent, in een grillige wending van het ritme, is het studieobject ook in de ‘Miszellen’, het mengelwerk van prozaperioden en gedichtfragmenten, door verschillende medewerkers bijgedragen, dat elke aflevering besluit. Zo vormt dit tijdschrift, waarvan de redactie blijkens een ‘Lettre à un collaborateur’, tevens voorbericht voor de lopende tweede jaargang, een strenge selectie in de keuze der artikelen toepast en een steeds scherper markering van de richting nastreeft, een uitnemende leerschool en oefenplaats voor zie wich wil verwerven een wetenschappelijke methode voor litteraire tekstinterpretatie. W. Kramer. |
|