Kroniek en kritiek.
Taalpolitiek.
Liefde en zorg voor de moedertaal is geen monopolie van één partij. Beschouwingen als die van Dr J. van Ham in de brochure Taalpolitiek ('s Gravenhage - Uitgeverij de Schouw - 1944) verdienen dus de aandacht ook buiten de kring waarvoor ze aanvankelijk bestemd zijn. De schrijver behandelt een vijftal punten: regeling van de spelling, leiding bij het spreken, bij het schrijven, bevordering van taalzuiverheid, propaganda voor onze taal buiten onze grenzen.
De afdeling over de spelling begint met een scheve voorstelling die recht gezet dient te worden. Het spellingvraagstuk, meent de schr., ‘is door de S.D.A.P. in het strijdperk der politieke partijen geplaatst’. Dit is onjuist. Spellingkonservatisme kwam en komt voor in elke politieke partij: onder de sociaal-demokraten waren b.v. Troelstra, Schaper, H. Polak besliste tegenstanders van spellingwijziging. Ook de partij van Dr. Van Ham kent vóór- en tegenstanders, al is het niet zeker of dáár de politiek na 1940 niet een rol gespeeld heeft. Een tweede onjuistheid: Minister Marchant ‘beging de groote fout om tevreden te zijn met een spelling die alleen bij het onderwijs zou worden ingevoerd’. Natuurlijk was dit bedoeld als overgangsmaatregel naar een algemene invoering, die stellig in de bedoeling lag, als noodzakelijke konsekwentie.
Met voldoening stellen we echter vast dat Dr Van Ham hierop een beslist pleidooi voor spellingvereenvoudiging laat volgen: ‘Het is een zaak van redelijkheid en uit een oogpunt van taalpolitiek niet onbelangrijk, dat men de spelling, voorzoover het wetenschappelijk inzicht dit toelaat, zoo eenvoudig en logisch mogelijk maakt. Wij hebben geen behoefte aan een geleerde spelling’ (blz. 5). Dit wordt toegelicht 1o door het onderwijsbelang 2o door het voordeel voor de verbreiding van het Nederlands. Dat intussen de schrijver deze principieel verdedigde vereenvoudigde spelling in deze brochure niet durfde toepassen, getuigt van een halfslachtigheid die gelukkig geen trek is in het Nederlandse volkskarakter.
Bij de behandeling van het spreken konstateert de schr. dat ‘een min of meer officieel vastgestelde spreeknorm niet of nog niet bestaat’. Het zou goed geweest zijn, hier onderscheid te maken tussen een min of meer kunstmatige voordrachttaal (Bühnensprache) en een standaard-Nederlands zoals het door beschaafden gesproken wordt, dat hier evengoed als in de naburige landen bestaat, met de schakeringen, waarvan de schr. op blz. 10 het goed recht bepleit: ‘Het is geen toppunt van beschaving, als u het zoover gebracht heeft, dat niemand meer aan u hooren kan of u uit het noorden of uit het zuiden van het land komt’.
Waar de leraar Van Ham aan het woord komt, vernemen wij menige uitspraak, die wij met ingenomenheid begroeten, b.v. zijn waarschuwen tegen het kunstmatige spreken van ‘vele taalleraren’, wat nog aangevuld had kunnen worden met een waarschuwing tegen de onnatuurlijke ‘leestaal’ die menig spreker in de Omroep doet horen.
Ook over het stelonderwijs worden verstandige en juiste opmerkingen gemaakt, al schuilt er overdrijving in de bewering dat ‘het gros’ van de ontwikkelde Nederlanders slecht Nederlands schrijven (blz. 19). Bij de middelen om op school tot een betere taalpraktijk te geraken, had ook nog gewezen kunnen worden op de noodzakelijkheid, dat de leraar meer tijd