De Nieuwe Taalgids. Jaargang 38
(1945)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
De Noordnederlandse afkomst van Mariken van Nieumeghen.Over Mariken van Nieumeghen is reeds heel wat geschreven. Daarbij heeft men ook herhaaldelijk getracht, antwoord te geven op de vraag: ‘Waar en door wien is het stuk geschreven?’ Tot een definitief antwoord is men nog niet gekomen. LeendertzGa naar voetnoot1) zoekt den schrijver in Antwerpen. MullerGa naar voetnoot2) acht het ook waarschijnlijk, dat hij een Brabander is geweest, maar houdt het ook voor niet onmogelijk, dat de dichter een partijganger was van den ouden hertog van Gelre, dus een Geldersman. MichelsGa naar voetnoot3) vindt dit laatste onwaarschijnlijk, wegens het Brabandse karakter van de taal. Dr. J. GesslerGa naar voetnoot4) is er van overtuigd, dat de dichter een Antwerpenaar was. Mej. KronenbergGa naar voetnoot5) zoekt hem onder de leden der Violieren. KnippenbergGa naar voetnoot6) is van mening, dat de Antwerpse druk, als het een herdruk is, bewerkt moet zijn naar een Mariamirakelspel door een Nijmeegsen rederijker. Wanneer bij de argumentatie van deze meningen het dialect in het geding kwam, dan beperkte men zich tot een beschouwing van de klanken. Toch zijn het juist de woorden, die de oplossing van het probleem aan de hand doen. Er zijn vier oude drukken van het stuk, nl. die van Vorsterman in Antwerpen uit 1518 (door Leendertz in zijn uitgave met A aangeduid), die van Stroobant, ook in Antwerpen, uit 1615 (Leendertz: S), een met deze concurrerende druk, waarschijnlijk van een pers in Holland (Leendertz: Str.), en die van van Borculo te Utrecht uit 1608 (Leendertz: U). Op blz. LI tot LIII van zijn Inleiding bij de uitgave gaat Leendertz de verhouding van deze drukken na. Hij komt tot de conclusie, dat U en S, die onderling ook weer verschillen, bewerkt zijn naar een jongere druk van A. De ontroomste uitgave U kan, hoewel zij ouder is, natuurlijk niet het voorbeeld zijn geweest van S. In de in Antwerpen gedrukte uitgaven A en S nu vindt men de volgende Noordnederlandse woorden, waarbij de er achter geplaatste getallen de regel, waarin ze in de uitgave van Leendertz voorkomen, aangeven: achterdincken ‘nadenken, piekeren’ 613, 614, 724, 751, 809, 818, 864, 887, 972, waarvoor het Mnl. Wb. slechts één andere, Noordnederlandse bewijsplaats geeft. Het WNT geeft voor deze betekenis ook slechts Noordnederlandse voorbeelden. bermhertich 749, de variant van S voor ‘ontfermhertich’ in A, waarin dus het Nnl. woord door een in het Zuiden gebruikelijk is vervangen. bermherticheyt 1014, de variant van S voor ‘ontfermen’ in A. (Zie over dit woord ook mijn artikel in Ts. 61 (1942), blz. 303). bewaringhe 1098, de variant van S voor ‘hoeden’ in A, waarin dus weer het Nnl. woord door een zuidelijk aequivalent is vervangen. duencken ‘deuntje’ 523; S heeft op deze plaats duncken, vermoedelijk | |
[pagina 115]
| |
omdat de zetter het woord ‘duencken’ niet kende, hoewel men natuurlijk ook aan een zetfout kan denken. ghetoeft ‘opgehouden’ 87; S heeft op deze plaats getroeft, omdat de zetter het woord ‘toeven’ in de betekenis ‘ophouden’ niet kende. Wel bestaat er een Vlaams werkwoord ‘toeven’ in de betekenis ‘liefkozen’ (De Bo), welke betekenis echter in regel 87 niet is bedoeld, daar de moei het heeft over het lange vertoeven van Mariken in Nijmegen. late ‘laat’ 14. onspoedicheyt ‘rampzaligheid’ 1107, een woord dat alleen hier voorkomt. Van ‘onspoedich’ geeft het Mnl. Wb. één, Noordnederlandse bewijsplaats, terwijl het WNT een aantal Nnl. bewijsplaatsen geeft. schueke ‘hoer’ 187, dat door Kiliaen met Fris. wordt onderscheiden, terwijl het WNT verscheidene Hollandse bewijsplaatsen aangeeft. De zetter van S, die het woord niet kende, verving het door seuge. segghen 295 staat in A in plaats van seghenen ‘een kruis slaan’, vermoedelijk omdat de zetter in deze laatste betekenis het uit seghenen ontstane seinen gebruikte. In Noord-Nederland komt de vorm seghenen veel later voor dan in Zuid-Nederland. spinne 406 ‘spin’. swaermoedicheit 1104, evenals swaermoedich een Nnl. woord. verkondigen 776, de variant van S voor becondighen in A, overwegend Nnl., maar ook Oost- en ZO.nederl. verlacken ‘bedriegen’ 588. verstandenisse 590, cf. Ts. 61, blz. 300; de zetter van S heeft er dan ook verstandt van gemaakt. vervalt ‘verzwakt, bezwijmt’ 177, in alle betekenissen volledig of zeer overwegend Nnl. wroeghen ‘wroeging’ 860, een Oostmnl. woord, dat door den zetter van S niet is begrepen en daarom door wroeden ‘wijsheid’, dat ook een zin oplevert, is vervangen. Daar men niet kan aannemen, dat deze Nnl. woorden er in Antwerpen in zijn gekomen, mogen we besluiten, dat de dichter van Mariken van Nieumeghen een Noord-Nederlander was. Zelfs blijkt uit het woord ‘wroeghen’, dat hij in het Oosten thuis hoorde. Hiermede is het vermoeden van Knippenberg, dat hij een Nijmeegse rederijker was, practisch bewaarheid. Het is verder frappant, dat in de proza-stukjes zulke woorden niet voorkomen. Dit pleit voor de mening van LeendertzGa naar voetnoot1), WalchGa naar voetnoot2) en WolthuisGa naar voetnoot3), dat het proza een later toevoegsel is. De woordvoorraad der stukjes is echter niet groot, zodat het ontbreken van Nnl. woorden hier niet alles zegt.
Rotterdam, Juni 1944. B. van den Berg. |
|