De Nieuwe Taalgids. Jaargang 38
(1945)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAchttiende-eeuwse u-citaten in het Afrikaans.Kort voor de oorlog verschenen bij de Van Riebeeck-Vereniging te Kaapstad (uitgegeven in 1938 door J.L.M. Franken) de zogenaamde ‘Duminy-Dagboeke’. Van groot taalkundig belang is het ‘Dagboekie’ van 1797, zoals dat oorspronkelijk is geschreven door de vrouw van Duminy: Johanna Duminy-Nöthling. Zij schrijft nl. een sterk Afrikaans gekleurd Nederlands waarvan Franken de hoofdkenmerken in 't kort opsomt. Hieronder vermeldt F. terloops ook de beleefde aanspraak Uw. Het is F. vermoedelijk ontgaan dat de hier bedoelde gevallen van beleefde U(w)-aanspraak tot de oudste behoren die tot dusver in de Nederlandse literatuur zijn overgeleverd. Het is dan ook alleszins de moeite waard er wat nader op in te gaan. Wanneer ik hier allereerst de door mij aangetekende citaten even weergeef, bedenke men dat de schrijfster van het ‘Dagboekie’ een vrouw van matige ontwikkeling was en dat er in de tekst punten nòch komma's, nòch hoofdletters (afgezien van enkele sporadische uitzonderingen) voorkomen. Er zijn vier duidelijke nominatieven aan te wijzen ‘ik hat knap geleege of sanet [de dochter van Johanna] kwam mijnsege maathee [= maatje] wilt uw schrijve na de caap daar is een man te paart die rijt na de caap’ (blz. 93); ‘mijn soons see ook verleede jaar mouder als wij het leeft zal uw aankomende iaar niet houve koorin te snijde dan sal wij het doen’ (blz. 94); ‘dearme menschee sal toch verleege weese dat uw [zij spreekt haar man aan] sal sien hou sij slaap’ (blz. 95); ‘sy see doet dan soo als uw wil’ [een vreemde vrouw spreekt Duminy aan] (blz. 95). Volledigheidshalve zij ook nog een citaat met objectief vermeld: ‘wy sal aan hem vraage wat goet is voor uw’ (blz. 81). De schrijfwijze uw (zelfs voor de objectief) is uitvloeisel van een grafische crux, waarmee ook zeer ontwikkelde achttiende-eeuwers te kampen hadden. Vgl. Le Francq v. Berkhey: ik bid Uw (omgekeerd: u doorluchte naam, u oud adellijke geslacht) en G.J. van Hardenbroek: sy | |
[pagina 105]
| |
bedriegt uw en mijnGa naar voetnoot1). Dat de subjectief en de objectief van het pron. pers. uw èn in Nederland èn in Afrika als U worden uitgesproken behoeft nauwelijks betoogGa naar voetnoot2). De schrijfwijze met w kan dus op zijn hoogst worden beschouwd als een aanwijzing, hoe zeer bij dit pronomen nog de associatie aan possessieve herkomst is blijven bestaan. Het eerste Hollandse U-citaat was van 1795Ga naar voetnoot3). Een ouder U-citaat in Fries-gekleurd Hollands van 1779 vond ik bij Eelke MeindertsGa naar voetnoot4): ‘zouden U zeggen dat de Beesten geen verstand hadden?’ Wel merkwaardig dat nu aan de andere zijde van de evenaar een paar citaten worden opgedolven, waarvan de waarde nog aanzienlijk hoger blijkt te zijn, indien we het volgende memoreren. De schrijfster van het ‘Dagboekie’, Johanna Nöthling, was geboren op 29 Juni 1757 en op 2 Febr. 1777 getrouwd met den volbloed-Fransman Duminy. Haar vader, de Duitse militair Benjamin Nöthling, was in 1746 naar de Kaap gekomen en op 17 Febr. 1754 getrouwd met een Kaapse: Johanna Lombaard, stellig een nakomelinge van den Fransman Pierre Lombard, die in 1690 naar de Kaap gekomen was en die reeds in Frankrijk was gehuwd met Marie Couteau. De dagboekschrijfster was dus de dochter van een Duitser en (naar men mag gissen) kleindochter van een Hugenotenechtpaar; misschien had ze geen druppel Hollands bloed in de aderen. Van Duitse of Franse invloed op haar taal echter geen spoor. Men vergelijke, wat de laatste betreft, woorden als Sanet (Jeannette), angasseerde (engageerde), vilisteerde (feliciteerde) enz. Van enige relatie met Holland blijkt niets; haar taal maakt trouwens (afgezien van verschillende hypercorrectheden en misgrepen die door onderwijs-reminiscenties zullen zijn veroorzaakt) allerminst een schools-Hollandse maar een vlot-‘Kaapse’ indruk. Kortom ze is zo los van Holland als men zich voor die tijd maar denken kan. Het is dus duidelijk dat het aanspreekpronomen U in 1797 aan de Kaap gebruikelijk geweest is en men mag vermoeden dat het ook reeds in gebruik was toen Johanna haar lager onderwijs genoot dus tussen 1760-'70. Nu moet ik bekennen dat ik tot dusver steeds gemeend heb dat het (op het eerste gezicht weinig levenskrachtige) Afrikaanse U op moderne Nederlandse ontlening (misschien langs literaire weg of via het onderwijs) berustte. Hoe de Afrikaners erover denken weet ik niet. Men vindt er in de literatuur niet veel over vermeld. A.C. Bouman en E.C. Pienaar zeggen in hun Afrikaanse Spraakkuns (1924), blz. 73 kortweg: ‘Die vorm u is nie al te gewoon in die omgangstaal nie’. Uitvoeriger is D.F. Malherbe in zijn Afrikaanse Taalboek (5de druk 1921) blz. 88-89: ‘Die toenemende gebruik van u onder ontwikkelde Afrikaners is 'n natuurlike uitvloeisel van fyner gevoel, wat weer op sy beurt 'n gevolg is van fyner geskakeerde en erkende maatskaplike verskille. Maar in die nuwe toestande dra ons nog veelal mee die vasgewortelde jy van 'n eenkleurige Afrikaner-maatskappy waarin almal mekaar min of meer as gelyke beskou het. So kom dit dat twee persone dadelik by eerste kennismaking | |
[pagina 106]
| |
mekaar met jy en jou aanspreek sonder inagneming van moontlike maatskaplike verskil en met die meeste vrymoedigheid’. Bij Booysen en Jansen, Praktiese Grammatika van die Afrikaanse taal, derde druk (1922) vindt men op blz. 84: ‘U word gebruik teenoor vreemdelinge of mense aan wie jy respek wil toon, soos predikante, ens. Onder kinders is die gebruik van u onbekend, tog sal 'n kind nooit vir sy ouers jy en jou sê nie. Om respek te toon, herhaal hy die selfst. naamw. of naam, soos Pa, waar gaan Pa heen?... Die vorm U word ook altyd in besigheidsbriewe gebruik, wie die brief ook al skrywe’. Volgens H.J. Rousseau, Die invloed van Engels op Afrikaans I, blz. 186 ‘is u 'n aangeplaktheid’. We staan hier klaarblijkelijk voor een bizonder aspect van het Afrikaans dat tot dusver weinig belicht is. Aan een herkomst van U uit de Hollandse volks taal zal wel niemand geloven: een aanzienlijk deel van de Hollandse plattelandsbevolking bedient zich immers tot op de huidige dag nog nauwelijks van U. De zeemans- en soldatentaal komen als medium al evenmin in aanmerking. Hoe men de zaak ook wendt of keert, men zal hier de associaties aan de regententijd niet geheel kunnen onderdrukken. Invloed van de regententaal zelfs op het Afrikaans? Het denkbeeld is enigszins verrassend. Toch zijn daar de (aanspreek)woorden pa en ma, die eveneens van deftige herkomst zijn en evenmin uit de boeren-, zeemans- of soldatentaal afkomstig kunnen zijn. Dit is ook de mening van Hesseling (Het Afrikaans, tweede druk, blz. 96), die echter zijn toevlucht tot herkomst uit het Maleis neemt: ‘De Maleise woorden bapa en emak, verkort tot pa en ma zijn vokatieven die in onze Oost een schakering van vertrouwelijkheid en welwillendheid hebben’. Uit de voorbeelden die H. geeft krijg ik de indruk van neerbuigende, beschermende welwillendheid, maar dit is niet het gevoel, waardoor in Calvinistische boerenkringen de verhouding van kinderen tegenover hun ouders wordt beheerst. Er komt bij dat de pa- en ma-aanspraak oorspronkelijk beperkt was tot de Europeanen. De oude heer Von Wielligh (geboren 1859) die als reizend landmeter met tal van mensen van allerlei slag uit de hele Unie in aanraking is gekomen, deelt in zijn boek ‘Ons Geselstaal’, blz. 39 omtrent deze aanspraak het volgende mede: Tata en memme is die benaming waarmee die slawe se kinders hul pa en ma onderskeidelik aangespreek het. Soos dit blyk uit aanmerkings deur oumense in ons teenwoordigheid gemaak, was dit vermetel vir slawekinders om hul ouers as pa en ma aan te spreek, en so dikwels het ons oumense hoor sê: ‘Ja, nou begin die kleurlinge se kinders hul tata en memme ook al as pa en ma aan te spreek, iets wat in die slawetyd nie die gebruik was nie’. Desgevraagd deelde Prof. Van Ronkel, hoogleraar in het Maleis, mij mede dat hij mijn skepsis omtrent de Maleise herkomst van pa en ma ten volle deelde. Er blijft dus m.i. geen andere mogelijkheid over, dan dat deze woorden via de deftige Hollandse ambtenaren in het Afrikaans zijn doorgedrongen. Het feit dat pa en ma tot dusver, bij mijn weten, nog niet in het 18de-eeuwse Nederlands zijn geboekstaafd behoeft ons niet te verontrusten. Het is waarlijk niet het enige geval dat de ijskorst der 18de-eeuwse schrijftaal de werkelijke spreektaalvormen aan onze ogen onttrekt. Wanneer nu echter het oorspronkelijk deftige U zowaar tot ‘erfgoed’ wordt (en aan deze conclusie is m.i. na de feiten van het ‘Dagboekie’ niet te ontkomen) dan wordt de Neerlandicus toch voor een interessante puzzle geplaatst. Tot dusver immers gold het aanspreekpronomen U | |
[pagina 107]
| |
als een zeer modern Nederlands woord. Het hoogst is de ouderdom nog opgevoerd in Ts LXIII (1944), blz. 126, maar met de, door de tot dusver verzamelde gegevens m.i. gewettigde, beperking dat ‘de geboorte van U noch van het subjectieve [Friese] jou [= U] eerder kan vallen dan het tweede kwart der 18de eeuw’. Dit is echter iets te laat om nog als ‘erfgoed’ voor Afrika in aanmerking te komen. De ‘vreemdelinge-Nederlands-teorie’ van D.B. Bosman moet toch wel van toepassing zijn op een tijd die men weliswaar niet op een decennium nauwkeurig bepalen kan, maar die men zich toch bij voorkeur in het eerste kwart van de achttiende eeuw voorsteltGa naar voetnoot1). Hoe U dus naar Afrika gekomen kan zijn, kan nog niet met zekerheid worden gezegd. Is het in Holland, ondanks het feit dat het voor 1779 nergens is overgeleverd dan toch aanmerkelijk ouder? (Het lijkt haast ongelooflijk dat een zoveel gebruikte en toch deftige woordvorm zo grondig voor de ogen der wetenschap verborgen kan blijven). Of is het in Afrika in den beginne wellicht beperkt geweest tot de zuiver-Hollands-sprekende ambtenaarskringen in Kaapstad en heeft het daar aanvankelijk nog het cachet van steedse verfijning gehad (die door het onderwijs nog in de hand gewerkt kon worden)Ga naar voetnoot2)? Ziehier vragen die misschien beter door een Afrikaner onder het oog gezien en beantwoord zullen kunnen worden. Op een andere mogelijkheid wil ik nog wijzen. U is, naar ik vroeger heb uiteengezet, eindpunt van een ontwikkeling U.E. > uwee > uwe > U. Het woord kan ook in zijn tussenstadium (uwe) naar Afrika gekomen zijn en zou dan als meeloper in de deflexie verkort kunnen zijn tot U. Vgl. enerzijds ontwikkelingen als lope(n) > loop, bouwe(n) > bou, waarschuwe(n) > waarsku, huwe(n) > hu en anderzijds het verlies van e bij adjectiva zoals in oujong < ouwe jongen, oubaas < ouwe baas. Doch laat ons in 't oog houden dat dit een noodverklaring is, die is ingegeven door de ontdekking van een stuk ‘erfgoed’ dat - volgens de huidige stand der wetenschap - naar Afrika gekomen zou moeten zijn in een tijd toen er in Holland in deze vorm nog niets te ‘erven’ viel. Een ding is zeker: het gebruik van het (oorspronkelijk) possessieve U in de subjectief past voortreffelijk bij het systeem der Afrikaanse grammatica met zijn nominatieven ons, julle, hulle, alle drieGa naar voetnoot3) eveneens van possessieve herkomst.
Groningen, Mei 1944. G. Kloeke. |
|