Verslagen en Mededeelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie. Jan. 1943.
J. van Mierlo wijst op Het oudste diergedicht in de letterkunde der Nederlanden, nl. een uit het Luikse afkomstig Latijns gedicht: Van een hamel die door een hond verscheurd werd (De quodam verbece a cane discerpto). De dichter is Sedulius, van geboorte een Ier, die in 848 naar het vasteland overstak. Naast de Latijnse tekst geeft Van Mierlo een berijmde vertaling. - A.J.J. van de Velde vervolgt zijn studie over oude Technische woorden door een Bijdrage tot het Lapidarium van Albertus Magnus. Dezelfde schrijver brengt een verslag uit van De Academische commissie voor technische taal.
Febr. Gerard Walschap bepleit een verbetering in de regeling van De letterkundige prijzen der Academie. - De Sprokkelingen op Middelnederlandsch taalgebied van J. van Mierlo betreffen ‘een paar dubieuse aanwinsten voor den Middelnederlandschen taalschat’, nl. een drietal woorden die Dr. Van Loey aangetroffen heeft in een Stockholms fragment van de Spieghel Historiael, en die hij als de oorspronkelijke lezing beschouwde. - Een woordgeografische studie, van L. Grootaers, met kaarten toegelicht, is getiteld: De lotgevallen van een paar Latijnsche leenwoorden in onze dialecten. Het zijn de woorden voor een boekomslag (‘deksel’), afgeleid van Spatium (spaassem etc.) en van cooperire (koffertorie etc., kaft).
Maart. Een uitvoerige bijdrage van A.J.J. van de Velde is gewijd aan Het Hygiasticon van Leonardus Lessius, een boek dat als ondertitel heeft ‘de kunst van door soberheid de gezondheid te bewaren’ en dat herhaaldelijk in het Latijn, het Nederlands en andere moderne talen uitgegeven is. De populariteit blijkt ook uit allerlei lofdichten, o.a. van J. Oudaen, die in dit artikel afgedrukt zijn.
April. J. van Mierlo bestrijdt de onderstelling, in Roeping (Maart 1943) geopperd door Th. de Jager, als zou Antonis de Roovere de dichter van Elckerlyc zijn. Aan het auteurschap van Petrus Doorlant kan z.i. geen twijfel bestaan: de argumenten van De Jager worden overtuigend weerlegd.
Mei. J. van Mierlo wijdt een grondige studie de Isegrinus van Magister Nivardus, het vroegste dierenepos in de letterkunde der Nederlanden. Op deze belangrijke studie hebben wij in de vorige jaargang (blz. 255)reeds de aandacht gevestigd.
Juni. A.J.J. Van de Velde, zijn studie over technische woorden voortzettend, verzamelde alle woorden voor edelstenen die in Vondel's werken voorkomen (Het Lapidarium van Vondel), als pendant van een dergelijke studie, die Maurits Sabbe in 1920 samenstelde onder de titel Vondel's Herbarium.