Aanvullingen bij elkaar.
Behalve de toponiemen die Schönfeld in NTg 36, 255 gaf ter aanvulling van mijn artikel in dezelfde jg. blz. 218, zijn ook de volgende gevallen nog min of meer zekere voorbeelden van de klankovergang ande > â, enz.
1. De plaatsnaam 's Gravesae in Huygens' Hofwijck vs. 1783. Blijkbaar was dit in Huygens' tijd de gewone uitspraak van 's-Gravezande in de mond van een Delflandse boer. Verg. haatje en taatje in het plat-Haags van dezelfde tijd. De heer C.A. Zaalberg maakte mij op deze plaats opmerkzaam.
2. De Noordhollandse mansnamen Reier en Meiert, die wel ontstaan zullen zijn uit Reinder en Meindert. Deze gevallen hebben met Opael en Neerael voor de datering van de klankwet een zeker belang, omdat eruit blijkt dat hij is opgetreden, althans kón optreden, nadat de d tussen de beide liquidae n en r of l ontstaan was. Deze d komt al vroeg in het Mnl. te voorschijn (verg. Franck § 116). Men kan ook van de andere kant uit redeneren en zeggen: de overgang an > ã, enz. is vrij oud, immers ouder dan de syncope van de intervocalische d; het ontstaan van de overgangs-d moet dus nog weer vroeger liggen en in ieder geval ouder zijn (d.w.z. in beginsel) dan de syncope van de d.
3. Dat de klankovergang ook in het Fries bekend moet zijn geweest (oar ‘ander’ kan niet als bewijs daarvoor gelden), blijkt uit de benaming voor de mannetjeseend earke uit enderike.
Alle tot dusver bijeengebrachte voorbeelden stammen uit het ingwaeoonse restgebied, ook de toponiemen, met uitzondering alleen van het Gelderse Andelst. Bij het laatste heeft Schönfeld echter de mogelijkheid geopperd ‘dat de meermalen in dezelfde streek voorkomende naam Aalst invloed heeft geoefend.’ Muieveld en Opael ende Neerael liggen weliswaar nogal diep het binnenland in, maar toch nog wel net in het ‘Karolingische Friesland’; verg. bv. het verbreidingsgebied van het ingwaeonisme til (met t < p).
K. Heeroma.