Aankondigingen en mededelingen.
De verbreiding van de beschaafde omgangstaal in Zuid-Nederland.
De verschijning van de Moderne Nederlandsche Spraakkunst door H. Abeele en Const. H. Peeters (Turnhout - N.V. Brepols - 1943) (Prijs 25 fr., geb. 35 fr.) is een heuglijk teken des tijds. De overtuiging wint veld, dat een vruchtbaar moedertaalonderwijs de grondslag van een algemeen-beschaafde omgangstaal niet kan ontberen, en dat een gemeenschappelijke norm voor Noord- en Zuid-Nederland onmisbaar is. Het Voorbericht spreekt duidelijke taal: ‘De Nederlandsche spraakkunsten die te onzent zijn verschenen in de laatste helft der 19e eeuw (Heremans, Roucourt, Van Beers, Sleeckx) stelden zich uitsluitend ten doel de schrijftaal aan te leeren. Van de gesproken taal werd geen gewag gemaakt. Het was alsof die niet bestond. Voor hen was de taal niet het gesproken, maar het geschreven woord. En zoo werd de kloof tusschen de eigenlijke taal en de schriftelijke voorstelling er van steeds grooter.’ De kentering begon in het einde van de 19e eeuw; de spraakkunst van H. Abeele en E. Allegaert, van 1907, was vooruitstrevend: ‘een overgang tusschen de spraakkunst van 't verleden en spraakkunst van de toekomst.’ Sedert is er weer veel ten goede veranderd. De schrijvers van het bovengenoemde boek ‘achten het oogenblik gekomen om de beschaafde omgangstaal op den voorgrond te stellen en een spraakkunst in 't licht te geven die met den tegenwoordigen stand der zaken in overeenstemming staat. De spraakkunst immers moet opteekenen wat voor het tegenwoordige regel is geworden.’
Reeds bij het doorbladeren van hun werk blijkt dat de schrijvers ernst gemaakt hebben met dit beginsel, al konden ze, gebonden door een officiële verouderde spelling en de daarmee samenhangende oude ‘schrijftaal’-onderscheidingen, niet alles overboord werpen wat ze gaarne gemist hadden. Hun beschouwingen over geslacht, over naamval stellen telkens het levende gebruik, vooral in het Noorden, op de voorgrond. De buigings-n wordt als een ‘overtollige spelletter’ gekarakteriseerd, en de ‘halfslachtige oplossing’ van de spelling-Marchant, ten aanzien van mannelijke persoons- en diernamen afgekeurd (blz. 188).
Als praktische schoolmannen, met langdurige ervaring - vooral Const. Peeters heeft op dit gebied zijn sporen verdiend - wijzen ze telkens op veel voorkomende fouten in het Vlaamse taalgebruik, voornamelijk op gallicismen, die bij tweetaligen zo licht voortwoekeren.
Een bespreking in biezonderheid ligt niet in de bedoeling van deze aanbeveling. Alleen willen wij nog vaststellen dat door een werk als dit de weg gebaand wordt voor de invoering van de vereenvoudigde spelling bij het onderwijs in Zuid-Nederland, waarop reeds zo lang aangedrongen is. Nu het Noorden vóórgegaan is, zou door de navolging in het Zuiden, na oorlogstijd, een einde gemaakt moeten worden aan de te langdurige spellingstrijd, om de eenheid ten bate van het gehele Nederlandse taalgebied te herstellen.
Aansluiting bij de taal van het Noorden beoogt ook Fr. Closset, door zijn ‘Handboek van de Nederlandsche taal’: Door Nederland, waarvan wij in de vorige jaargang (blz. 221-222) de beide eerste delen met grote ingenomenheid aankondigden. Daaraan is nu een derde deel toegevoegd (Brussel - Office de Publicité S.M. - 1944). Opnieuw kunnen wij vast-