De Nieuwe Taalgids. Jaargang 38
(1945)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
Boekbeoordelingen.Dr. H.J. de Vos: In memoriam J.H. van den Bosch. Verhoudingen en geestelijke ontmoetingen in 't leven van Jan Hendrik van den Bosch 1862-1941 (Brussel - Uitg. Mij. A. Manteau - 1943) (272 blz.).De jonge Vlaming, die in zijn verdienstelijk proefschrift over Het Moedertaalonderwijs in de Nederlanden de betekenis van Van den Bosch uitvoerig behandeld heeft, voelde het als een ereplicht, zijn ‘Meester en Vriend’ ter nagedachtenis een monument te stichten. In volle vertrouwen had Van den Bosch een groot deel van zijn korrespondentie en vele waardevolle dokumenten aan hem afgestaan, waarvan hij dankbaar gebruik maakte om een boek samen te stellen waaruit ‘voor de geest van de lezer kon oprijzen de Mens van den Bosch, met al zijn ambities, zijn zoeken en streven, met al het leed en de vreugde die zijn deel waren.’ Deze verering zal begrijpelijk zijn voor allen die het voorrecht van Van den Bosch z'n omgang genoten hebben, en de onuitwisbare herinnering bewaren aan zijn zeer biezondere persoonlijkheid, zijn vrienden en zijn leerlingen. Zij allen zullen Dr. De Vos dankbaar zijn voor dat geschenk. Maar ook een jonger geslacht van leraren kan geboeid worden door het leven en streven van deze grote voorganger. Tot een volledige biografie is dit werk niet uitgegroeid. Hoofddoel was: Van den Bosch ‘zoveel mogelijk zelf aan 't woord te laten, of de documenten en brieven te laten spreken die met zijn doen en laten, zijn gevoels- en gedachtenwereld in betrekking staan.’ Bovendien kon de schrijver nog niet over alle in aanmerking komende korrespondentie beschikken,Ga naar voetnoot1) al stond het belangrijkste hem ten dienste, gelijk uit het volgende overzicht zal blijken. Het eerste hoofdstuk, een van de boeiendste, schetst zijn leven Onder het ouderlijke dak: de invloed van een vereerde vader, zijn romantisch gestemde jeugd, zijn eerste leermeesters, zijn aanvankelijke theologische studie te Kampen en de crisis, die hem naar het ouderlijk huis terugvoert, waar hij door zelfstandige studie zich ontwikkelt tot een degelijk Essayist en literatuurkenner (Hoofdstuk II), die debuteert met een verdienstelijk Gids-artikel over Young's Nightthoughts (1888), weldra gevolgd door opstellen over Van der Palm, waardoor hij in briefwisseling kwam met Nicolaas Beets, die grote verwachtingen koesterde van de jonge geleerde, en hem vriendschappelijk steunde bij zijn sollicitaties. Van den Bosch had namelijk, zonder enige leiding studerende, een schitterend examen M.O. Nederlands afgelegd, en in verband met zijn huwelijksplan, besloten een werkkring bij het onderwijs te zoeken. Intussen had hij te Zwolle een bondgenootschap gesloten met F. Buitenrust Hettema, dat voor zijn verdere ontwikkeling buitengewoon belangrijk zou worden. Een artikel van 1892, over een boek van Dr. W.G.C. Byvanck, leidde tot briefwisseling en vriendschap met deze smaakvolle geleerde, waaraan De Vos | |
[pagina 55]
| |
terecht vele bladzijden (blz. 56 vlg.) gewijd heeft. Het litterair-essayistisch werk werd aanvankelijk ook voortgezet in het tijdschrift Taal en Letteren, op initiatief van Buitenrust Hettema tot stand gekomen, maar door de doelbewuste medewerking van Van den Bosch krachtig gesteund. De totstandkoming en ontplooiing van dit tijdschrift wordt met veel biezonderheden, op grond van de dokumenten uiteengezet in een derde hoofdstuk: Redacteur van Taal en Letteren en Zwolse Herdrukken, waarbij zich het zeer uitvoerige vierde aansluit, getiteld: Leraar, Promotor van een nieuwe Taalbeweging en Moedertaal-pedagoog: Strijd en Verwezenlijking (blz. 115-218). Sinds Maart 1891 was Van den Bosch namelijk als leraar werkzaam aan de H.B.S. te Zierikzee, waar hij zijn geruchtmakend Pleidooi voor de Moedertaal, de Jeugd en de Onderwijzers (1893) schreef, als manifest voor de nieuwe richting in het moedertaalonderwijs, als rechtvaardiging van het streven van Taal en Letteren, weldra verbonden met Kollewijn's spellingvereenvoudiging. Tal van brieven, door medestanders en tegenstanders zijn in dit hoofdstuk afgedrukt. Tevens wordt daarin het positieve werk, in tijdschriftartikels, polemieken en leesboeken besproken, o.a. het principieel zo belangrijke Lees- en Taalboek I, in samenwerking met J.L.C.A. Meyer in 1896 samengesteld. Terecht wordt daarbij gewezen op de tegenstelling van Van den Bosch z'n opvatting met die van Buitenrust Hettema (blz. 113). Hartstochtelijk heeft Van den Bosch zich gewijd aan zijn onderwijstaak, vooral na zijn verplaatsing naar Gouda: ‘het lag niet in zijn natuur matig te zijn als hij eenmaal een taak op zich had genomen.’ In die volledige overgave vond hij zijn levensgeluk, maar het werd tevens zijn ongeluk: een chronische oververmoeidheid, soms ontaardend in overspanning, was het gevolg. Het hoofdstuk Hoogten en laagten (V) levert daarvoor de bewijzen. Tot publicaties kan hij zeer moeielijk zich concentreren, maar des te meer invloed ging er uit van het levende woord van deze ideale docent. Daarvan kunnen honderden leerlingen getuigen, die in de Goudse jaren, van 1894-1927 een goed deel van hun vorming aan hem te danken hebben, en van die dankbaarheid mondeling en schriftelijk bij herhaling getuigd hebben. Eveneens de toehoorders bij zijn boeiende lezingen. In een volledige biografie zou juist dit hoofdstuk een veel groter plaats moeten beslaan. Zeer beknopt is ook de welverdiende rust in zijn levensavond geschetst (Hoofdstuk VI: Latere jaren, blz. 243-252). Als Bijlagen treft men een lijst aan van lezingen en een onuitgegeven lezing van 1911, terwijl voorin een portret uit de laatste levensjaren geplaatst is. In dit bestek kan slechts een onvoldoende indruk gegeven worden van de rijke inhoud van dit met zoveel piëteit samengestelde boek. Sommige hoofdstukken zouden leesbaarder geworden zijn, als de minder belangrijke brieven òf samengevat òf naar bijlagen verwezen waren. Die van Van den Bosch zelf - een voortreffelijk briefschrijver! - zou men niet licht willen missen. Naast zijn bekende geschriften gaat ook daarvan een bezielende invloed uit, die het idealisme van jongere vakgenoten, ook nu nog, kan versterken. Moge het werk van De Vos dus in Noord- en Zuid-Nederland veel belangstellende lezers vinden! C.d.V. | |
[pagina 56]
| |
Prof. Dr Piet Valkhoff: Ontmoetingen tussen Nederland en Frankrijk. Nagelaten opstellen, ingeleid en uitgegeven door Dr B.M. Boerebach en Dr M. Valkhoff ('s-Gravenhage - H.P. Leopolds Uitg. Mij - 1943). (Prijs f 7,50).Valkhoff is voor de lezers van ons tijdschrift geen onbekende. Men weet dat hij grote liefde voor de bewonderde Franse letterkunde verbond met warme sympathie voor taal en letterkunde van het eigen land. Dat leidde hem tot vergelijkende letterkunde-studie, waarvan de uitkomsten in verschillende tijdschriften - de breder opgezette opstellen in De Gids - gepubliceerd zijn. Naast zijn bundel met opstellen over Franse letterkundeGa naar voetnoot1) had hij een tweede ontworpen, waarin de voornaamste vergelijkende studieën plaats zouden vinden. Zijn onverwachte dood heeft dat plan verijdeld. Door de goede zorgen van Dr Boerebach en van zijn zoon is deze uitgave nu voltooid, met een bewonderende inleiding van eerstgenoemde, en met goed gekozen illustraties, o.a. een zeer goed geslaagd portret van de auteur. De bundel wordt geopend met een leerzaam gedokumenteerd opstel over Vertaalkunst, d.w.z. voornamelijk over het vertalen van verzen. Een volgend tientalGa naar voetnoot2) is van verschillende aard. De ‘ontmoetingen’ betreffen Nederlanders die zich van het Frans bediend hebben en sterk onder Franse invloed gestaan hebben: Marnix blijkt, vooral in zijn Franse geschriften, een bewonderaar en navolger van Rabelais (II), Justus van Effen - betoogt Valkhoff - is als Frans auteur niet naar waarde geschat: hij acht hem zelfs pittiger en verdienstelijker dan in zijn wat breedsprakig Nederlands proza (IV). Belangrijk en boeiend is de levensschets van de geboren Nederlandse schrijfster Madame de Charrière (Bella van Zuylen), die internationale roem verwierf (VII). In andere opstellen is een Fransman het uitgangspunt: de Deventer hoogleraar Simon Tyssot de Patot, die Nederlands voelde, maar zijn moedertaal bleef schrijven in zijn ‘wonderbaarlijke reizen’ (V), Voltaire's avonturen in Holland (VI), Lamartine's invloed op de Nederlandse letterkunde (VIII), Joris Karl Huysmans, geschetst op grond van zijn vriendschapsbetrekking tot Ary Prins (X). Voornamelijk op het gebied van de Nederlandse letterkunde beweegt de schrijver zich in het artikel Over het realisne in de nederlandse letterkunde na 1870 (IX) en over de roman De Berg van Licht van Couperus, die slechts terloops met een soortgelijk werk van Jean Lombard vergeleken wordt. Afzonderlijk staat een merkwaardige studie over een oud reisverhaal De Americaensche Zee-Roovers door A.O. Exquemelin, in het Nederlands geschreven door een geboren Fransman, die ten onrechte met de Nederlander Hendrik Smeeks vereenzelvigd is (V). Uit deze blote opsomming blijkt reeds hoe rijk de inhoud van deze bundel is, die telkens getuigt van uitgebreide belezenheid, goede smaak en wetenschappelijke speurzin, en die menigeen welkom zal zijn. De uitgevers verdienen onze dank, dat ze deze verspreide opstellen algemeen toegankelijk gemaakt hebben. C.d.V. | |
[pagina 57]
| |
Dr. K.H. de Raaf, Hoffmann von Fallersleben. Voortrekker in het oude land der Dietsche letteren. Verlucht met foto's en facsimiles. Den Haag, Oceanus, 1943. Prijs ingen. f 3,90, geb. f 4,90.Dr. De Raaf heeft in dit werkje het leven en werken geschetst van de bekende heraut van het Middelnederlandse lied. De schrijver beschikt over een vlotte pen, zodat men met genoegen zijn werk leest, verschillende foto's en facsimiles, benevens een bloemlezing uit Hoffmann von Fallerslebens Middelnederlandse en Duitse gedichten verhogen nog de aantrekkelijkheid van het geschrift. Doch een wetenschappelijk werk is het niet geworden; trouwens de schrijver zelf noemt het ‘een vluchtige levensschets’ (blz. 102). Dit is jammer, want H.v. Fallersleben had door zijn grote verdiensten voor onze Middelnederlandse Letteren meer en beter verdiend. Al dadelijk valt het op, dat de schrijver bij zijn compositie leven en werk met elkaar heeft vermengd, waarbij evenwel de nadruk gelegd wordt op dit romantische, stormachtige leven. Voor ons echter is zijn werk belangrijker dan zijn leven, hoe interessant het dan ook is hiervan kennis te nemen. Weshalve we deze wijze van compositie niet kunnen bewonderen. Hoeveel scherper zou èn de persoon van H.v. Fallersleben èn zijn werk ons voor de geest komen te staan, zo de schrijver eerst een hoofdstuk had gewijd aan zijn levensgeschiedenis, om daarna zijn betrekking tot de Nederlanden te schetsen, zijn optreden als strijder voor een betere samenleving en zijn verdiensten als Duits vorser en volksdichter. Vooral zijn reizen naar de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden en zijn betrekkingen tot verschillende belangrijke figuren in Noord en Zuid worden nu hier en daar slechts vluchtig vermeld. Weliswaar was de schrijver deerlijk gehandicapt door het feit, dat wegens de oorlogsomstandigheden van al de Hoffmanniana in onze bibliotheken niets te raadplegen viel (blz. 109), doch het blijft te betreuren dat zodoende een belangrijk hoofdstuk, een hoofdstuk dat boven alle andere iedere Nederlander zal interesseren, nu vrijwel ongeschreven is gebleven. Vooral de interessante correspondentie De Vries - H.v. Fallersleben, die althans vóór de oorlog berustte op de Pruisische Staatsbibliotheek te Berlijn zou de schrijver gewichtige diensten hebben kunnen bewijzen. Geen Duitser heeft De Vries bij zijn zware, vaak ondankbare taak als lexicograaf zo dikwijls getroost en bemoedigd als juist H.v. Fallersleben. De Vries heeft hem ook in het jaar 1852 te Neuwied bezocht. Ook van zijn betrekking tot J. Fr. Willems, de vader der Vlaamse beweging, valt meer te vertellen dan hier geschiedt. Der langen Rede kurzer Sinn: Dit is een populaire causerie over H.v. Fallersleben, doch geen wetenschappelijk werk.
Amsterdam. G. Karsten. |
|