Nogmaals opoe.
Nadat ik in N. Tg. 1943, 221 een etymologie van opoe had voorgesteld, werd ik er op opmerkzaam gemaakt, dat Mej. dr. J.H. van Lessen reeds tien jaar geleden in W.N.T. XII kol. 2919 i.v. poe I dezelfde afleiding had voorgeslagen. Dit was mij ontgaan, maar thans mag ik dan ook opmerken dat het feit dat onze meningen onafhankelijk van elkaar ontstaan zijn, voor hun waarschijnlijkheid pleit.
In noemde poe = moeder partieel Zuidhollands. Thans kan ik daaraan nog toevoegen, dat dhr. E.M. Ooms uit Rotterdam mij mededeelde het bij een boer in Nootdorp te hebben aangetroffen in 1943. Echter schreef dhr. Ch. Stapelkamp uit Groningen mij dat het in zijn jeugd ook ten oosten van de Vecht en Utrecht (Loenen en omgeving) voorkwam. In de betekenis ‘grootmoeder’ wordt het door Mej. Van Lessen naar het Fr. Wdb. als Terschellings aangehaald. Het gebied is dus wel iets groter dan ik aanvankelijk onderstelde.
Van dr. P.J. Meertens vernam ik nog, dat Jo Ypma, bij wie ik ook poe = moeder vond, in het dialect van Haastrecht en omgeving schrijft.
A. Weijnen.